Toen keizer Karel V in 1520 zijn blijde intocht in de stad Maastricht
deed, zou hij tijdens zijn verblijf daar bij de boogschutters te Wijk de vogel hebben
afgeschoten. Na afloop van de wedstrijd begaf hij zich naar de luibe ( stamcafé) van de
handboogschutters en nam bereidwillig hun aanbod aan, samen met hen een pint bier te
drinken. Het bedienende meisje bood hem een pot bier aan uit de hand, maar de keizer, die
van schertsen hield, betuigde haar zijn spijt, haar aanbod te moeten afwijzen, omdat hij
er geen kans toe zag, een bierpint, die maar een oor had, aan te pakken, wanneer dit ook
door de brengster in beslag genomen werd. De meid verwijderde zich verlegen, om weer
dadelijk terug te komen met een pint met twee oren. In haar verwarring had zij echter
onbedacht de kruik met beide handen aan beide oren vast, zodat de keizer andermaal haar
aanbod moest afslaan. Geheel verbijsterd maakte het meisje nu rechtsomkeer, nam nu een kan
met drie oren, maar hield per vergissing het derde oor naar zich toegekeerd, toen zij de
keizer de drank aanbood. Zodoende was het ook nu voor de keizer onmogelijk de bierpot
behoorlijk aan te nemen. Eerst toen het meisje voor de vierde maal terugkeerde, ditmaal
met een pint met vier oren, kon de keizer de aangeboden bierpot aanvaarden. Daarbij vergat
hij niet het meisje voor haar verlegenheid schadeloos te stellen. |