DE ROGSTEKERS
balk-boven.GIF (12492 bytes)
HET is al honderden en honderden jaren geleden, dat het gebeurde. Toen moest op zekere dag een visboer uit Holland een kar vis brengen naar Roermond. Op weg daarheen werd de man een verkeerde weg gewezen en zo kwam hij voor dag en dauw in Weert terecht. Terwijl zijn kar over de hobbelige keien hotste, glipte er opeens een reuzenrog van de slijmerige lading vis en viel op de keien. De visboer, die dit niet merkte, reed door, de Maaspoort uit, in de richting van Roermond. Onderwijl waren de bewoners van Weert zo stil aan wakker geworden en 'had er al gauw een de rog bemerkt, die daar op de straat lag te spartelen en met zijn vervaarlijke staart sloeg. De Weertenaar, die nog nooit zulk een beest had gezien, sloeg de schrik om het lijf. Dat was vast en zeker een gedrocht uit de hel, een monster van de duivel. De man waarschuwde dadelijk zijn huisgenoten en in tijd van enige minuten wist het heel de straat. Zulk een monster had nog niemand gezien, dat was de bare duivel wel in persoon. Dadelijk werden nu boden gestuurd naar de burgemeester en de pastoor, en toen de belleman van de naderende ramp vernam, want dat moest dat hellevee toch zeker wel betekenen, trok deze met de bel er op uit en belde alle dappere mannen van Weert samen.
En de mannen van Weert lieten zich dat geen tweemaal zeggen. Van alle kanten kwamen ze al opdagen met harken, gaffels en schoppen, om van oude hellebaarden en lansen nog maar te zwijgen. Maar ze voelden, dat ze mogelijk nog niet met man genoeg zouden zijn en daarom ging Hendrik Vos, ten einde de opmars zoveel mogelijk te verhaasten, iets wat hij niet beter meende te kunnen dan door op zijn os te klauteren en deze te doen "draven", er met dat dier op uit.
Dat was me een tumult in het anders zo rustige Weert. De bel van de belleman klonk, de noodklokken werden geluid, er rumoerde krijgsgeschreeuw en wapengedruis. Eindelijk waren alle dappere helden vergaderd en werd er opgetrokken in de richting van de plaats, waar de rustverstoorder 1ag en schrik aanjoeg door zijn heftige bewegingen en het slaan met zijn getande staart.
De dapperen hielden zich zoveel mogelijk schuil achter de geweldig groten trommel van de tamboer, die alle ogenblikken omkeek, of de anderen ook nog volgden. Zodra de helden van de anderen kant de pastoor zagen naderen, kroop hen de gezonken moed weer wat uit de schoenen, waarin hij was gezakt en nu bleef hangen ter hoogte van hun knikkende knieën.
Toen men na een geforceerde mars de plaats had bereikt, waar het monster lag, dat de stad met dood en verderf bedreigde, hield de één zich nog al meer achter de ander en allen weer achter de tamboer, die nu nog vaker omkeek, of de andere helden er nog waren.
De pastoor had in de algemene verwarring en in de overdreven zenuwachtigheid, zijn kalmte kunnen bewaren, dat was hij trouwens aan zijn waardigheid verplicht. En terwijl de koster in gewaad, een emmer wijwater aandroeg, verzocht de pastoor ernstig, een beetje plaats te maken, want hij wilde het toneel van de komende bloedige strijd eerst wijden. Toen dat was gebeurd, kregen de helden wat meer moed en werden de harken, de gaffels, de schoppen en de zeisen geheven, maar..... niemand deed een stap nader.
Jan Koek stond met zijn lans in de eerste rij. Hij was dapperder dan zijn naam en een buurvrouw van hem riep hem toe "Steek toch Jan, Steek toch met vertrouwen, want anders zal het ons allen rouwen". Maar Lies, de vrouw van Jan, snauwde haar buurvrouw al gauw toe "Als jouw Jan stond, waar mijn Jan nu staat, zou je tegen jouw Jan niet zeggen, zoals je nu tegen mijn Jan zegt" Steek Jan", maar dan zou je tegen jouw Jan zeggen, wat ik nu tegen mijn Jan zeg "Jan,..." en mee pakte zij haar Jan bij zijn kraag en trok hem uit het eerste gelid.
Nu Jan niet durfde te steken, durfde het niemand en was er niets gebeurd, dan stonden de helden van Weert er nog en lag de vis er ook nog. Gelukkig gebeurde er iets. Daar kwam een huifkar aangehotst, dezelfde kar, die enige uren tevoren door de slapende stad was gereden. De man had het gelui van de noodklokken gehoord en toen het paard gekeerd. Korter bij de stad hoorde hij het tromgeroffel, vervolgens het wapengekletter en toen hij midden in het gedrang kwam, vroeg hij, wat er eigenlijk gaande was.
Men, wees hem op den vis, "Aha" riep de visboer, blij verrast en wilde zich door de rijen dringen. Doch nu hielden de helden hem terug. "Nee man, dat nooit, wij zijn voor je ziel en je leven aansprakelijk. Zulke roekeloosheid, die gelijk staat met zelfmoord. kunnen wij niet toelaten".
Maar de visboer, een erg potige man, zette de helden al gauw op zij, greep zijn vis en legde haar doodbedaard weer op zijn kar zeggende "O, domme Weertenaren, wat u in zulke benauwenis brengt, is geen baarlijke duivel, maar een simpele vis".
DREAMWORLD™
balk-onder.GIF (12494 bytes)