|
|
|
Pepijn, de koning van de Franken, trok op zekere dag met zijn reiswagen
naar Sint Pietersburg, om te biechten bij de heiligen Plechelmus. Hij verdwaalde in het
Heizelaars broek en zijn wagen zonk tot over de assen in het moeras. Dit duurde tot er
lieden van Pey en de Slek kwamen aangelopen, die hem zijn wagen uit het slijk hielpen en
hem naar de goede weg brachten. |
|
Uit dank schonk hij aan de dorpsbewoners het Echterwald en liet over de
plaats, waar zijn wagen wegzonk, een koperen brug slaan die de Pepinusbrug heette. |
|
Deze brug zonk later ook weg in het moeras en werd door een houten
vervangen. Ze zonk zo diep, dat zij niet meer werd gevonden, ook niet toen er bij volle
maan en met fonkelnieuwe spaden naar werd gegraven. Zij zit, als alle verzonken dingen, te
diep. |