|
|
|
Honderden jaren geleden hoedde op de gemeenteweide te Sittard, toen de
Tomel geheten, een blinde herder de schapen. Hij zat daar in weer en wind, in regen en
zonneschijn, van het 's morgen tot in de avond. Hoorde hij de avondklok luiden dan blies
hij zijn kudde samen en ging, geholpen door zijn hond, met de schapen naar huis. |
|
Daar hij niets kon zien van de landelijke schoonheid, waarin hij leefde en
hij toch altijd bezig was te denken, rijpte er in zijn geest een plan, Hij probeerde nu
zijn tijd om te krijgen met dat plan uit te werken en begon met zijn schopje in de heide
te graven. Zo tekende hij langzamerhand in onregelmatige lijnen een net van heuveltjes en
gangetjes. |
|
Op zekere dag, hij had er toen zeven jaren aan gewerkt, was hij klaar. Hij
voelde zich niet erg wel en merkte, dat het met hem op het einde aan liep. Het meest van
al speet het hem, dat hij zijn werk niet eens kon zien. |
|
Toen de avondklok luidde, schalde de hoorn niet meer over de vlakte. De
schapen wachten tevergeefs op het teken van hun meester. En in het dal werd men ook
ongerust. |
|
Men ging kijken en vond de herder dood op de heuvel, te midden van zijn
kunstwerk. Naast hem lag zijn hond, even dood als zijn meester. Die avond werden voor het
eerst na jaren de schapen door vreemden naar hun stal gedreven. |
|
Nog lang werd het meesterstuk van de blinde bewaard en spaarde de ploeg
die plaats, waar eens de herder het werk dat zijn gedachtenis zou vereeuwigen, volbracht. |