|
|
|
Ailbert van Antoing had reeds ten westen van de heuvel, waarop het slot
van de graven van Saffenberg was gebouwd, de bossen gerooid voor het klooster. De
fundamenten begonnen, voor de kapel, al boven de gelijken grond te rijzen. Toen de duivel,
die wel begreep dat die plaats voor hem een oorzaak van onheil ging worden, besloot het
bouwsel te vernielen. |
|
Hij trok naar de geweldige Sahara woestijn, tilde daar een van de grootste
zandbergen op zijn schouders en ondernam de terugreis. |
|
Hij was al ver gegaan en had al menig land doortrokken en meende nu er
toch wel ongeveer te zijn. Maar hij wist de weg niet. Daar zag hij broeder Thyemo, die
langs het meertje waar de Saffenberg zich in spiegelde, heen en weer liep te lezen in zijn
getijdenboek. Die zal mij wel de waarheid zeggen, dacht hij. |
|
Hijgend van de geweldigen last riep hij "Hei monnik, Weet gij mij
niet te vertellen, waar hier ergens het verblijf van priester Ailbert is" |
|
Broeder Thyemo, die wel zag met wie hij te doen had, meende te mogen
antwoorden "Dat is nog zo ver, dat ik, om tot hier te komen, deze nieuwe sandalen heb
versleten. Ik kom er vandaan, zowaar als er een heilige Maagd Maria in de hemel is". |
|
"Ook die naam nog", raasde de duivel. Het is anders al mooi
genoeg, zolang te hebben gelopen en dan nog zulk een verre weg voor zich te hebben. In een
razernij wierp hij de zandberg zo hard in het kleine meer, dat de aarde er van schokte. |
|
Tot op heden heet die berg de Duivelsberg en is met niets dan heide
bedekt. Er wil niets anders op groeien. |