DE SNELLESPRONG
balk-boven.GIF (12492 bytes)
Erbert, de heer van Belfeld, nam voor zijn slot afscheid van zijn jonge vrouw, de schone Ida van Lommel, toen er een man in pelgrimsdracht naar hem toetrad. De pelgrim had het gelaat verborgen achter een zwarte sluier met alleen openingen daarin voor de ogen. Hij boog diep voor Erbert en vroeg gastvrijheid. Omdat de streek echter werd geteisterd door de Noormannen wilde Erbert eerst het gelaat van de pelgrim zien.
Deze zwoer, dat een gelofte hem bond, zijn aangezicht bedekt te houden tot hij het heilig Land zou hebben bereikt.
Toen Erbert hoorde, dat de pelgrim naar Jeruzalem ging wantrouwde hij hem niet meer. Hij liet hem onderdak geven en ging met zijn volk op jacht.
De jonge vrouw trok zich terug in haar bidvertrek. Zij was ongerust alsof enig gevaar haar naderde. Zij keek uit het raam, maar buiten was alles kalm en rustig.
Opeens hoorde zij enig gerucht achter zich. Zij keek om en nu stond, tot haar ontzetting, de zwart gesluierde pelgrim voor haar. Dadelijk riep zij om hulp maar de weinigen die niet mee ter jacht waren konden haar niet horen. Zij was dus zonder hulp.
Ik heb gezworen mij te wreken en tot nu toe heb ik mijn eed altijd gehouden, begon de vermomde pelgrim en rukte de sluier weg, die zijn gelaat bedekte.
Nu zag Ida een verwilderd gelaat, geschonden door een wond van de rechterslaap tot voorbij het linkeroog in de ruige zwarte baard.
Hermold, de Noorman, zei de verschrikte Ida. Zich herinnerend wat Erbert haar van zijn strijd met de Noorman had verteld. Zij herkende de woesteling nu aan die bijlwonden. Hij had Erbert om lijfsbehoud gesmeekt en Erbert had hem dit gelaten. Toen had de Noorman een verraderlijke aanval op Erbert gedaan. Deze had de slag opgevangen en hem naar Hermold gekeerd, die zich nu in zijn eigen wapen verwondde. Dat was te vernederend geweest.
Ik ben Hermold, Erbert heeft het u verteld. Op dit ogenblik word ik gewroken, Erbert is in een hinderlaag gevallen. Hij bevindt zich nu zeker in de macht van mijn krijgers. Die zich in de bossen van Waldniel schuil houden. Mijn slaaf wordt hij. Maar dit is mij niet genoeg. Nu ik u gezien heb, zo jong en schoon, is de begeerte mij meester geworden en eist zij haar voldoening. Ik moet u hebben, om u, op de drinkgelagen bij de deernen van onzen tros in mijn armen te sluiten en zo mijn vijand te kwellen, voor alle dagen van zijn leven!
Toen Ida dit hoorde, viel zij Hermold te voeten en bood haar leven voor haar eer.
Uw dood is mij niets waard. Te moeten leven voor mij en Erbert dat alle dagen te laten aanzien, dat is de wraak van Hermold!
De Noorman bukte zich reeds om de jonge vrouw machteloos te maken. Ida vloog op, sprong terug en bad God haar van de woede van de Noorman te verlossen. Toen een gedruis van stappen zich liet horen. Het was de heer van Belfeld met zijn krijgers.
Hij was de hinderlaag ontsnapt en bevreesd voor het lot van zijn vrouw in volle galop naar het slot teruggereden.
De Noorman, die wel wist, dat hij geen genade meer mocht verwachten, sprong naar het geopende venster en wierp zich in de Maas.
Al zijn Erbert en Ida lang vergeten en is er van hun slot geen ruïne meer over. De hoogte, waar hun kasteel eens stond en waar de Noorman zijn snellen sprong deed, heet nog steeds Snellesprong.
DREAMWORLD™
balk-onder.GIF (12494 bytes)