In de zogenaamde oude katoenfabriek aan de Van Hasseltkade te Maastricht,
woonde een weduwe met twee kinderen, waarvan de oudste zoon in het Indische leger diende.
Op zekere morgen kwam de weduwe terug van het water- en vuurvrouwtje, en stond het jongste
zoontje boven aan de trap op haar te wachten in de opening van de kamerdeur. Hij zag hoe
voor zijn moeder een klein wit mannetje de trap opkwam. Hij had een wit hemd aan en droeg
op het hoofd een witte slaapmuts. Het gezicht was niet goed te onderscheiden. Toen het
mannetje ongeveer bij hem was, verdween hij plotseling. De jongste zoon schrok zo, door
wat hij gezien had, dat hij pas drie dagen later het aan zijn moeder durfde te vertellen. |