|
|
|
De burchtheer van Heijthuizen vierde in de Kerstnacht een
braspartij, en stoorde zich niet aan de viering van de Heilige Nacht. |
|
Nog laat in de avond klopte een bedelaar aan de poort en
verzocht om nachtverblijf. De slotheer zelf, die wat koelte zocht voor zijn heet bedronken
kop, trad in de poort en stuurde de bedelaar in de kou terug. Toen ging hij weer naar zijn
tafelvrienden en hervatte spel en zwelgen. Maar terwijl buiten het slot de bedelaar omkwam
en zijn ziel van de aarde scheidde, zonk als straf voor zulk een hardvochtigheid, de
burcht met héél het feestvierende zwelgende gezelschap van de burchtheer weg in de
aarde. en sloot zich over het verzonken slot een poel. |
|
Toen de dorpelingen voorbij de plaats kwamen, waar nog geen
twee uur geleden het kasteel stond, vonden zij de grijsaard gestorven en de burcht
verdwenen. |
|
Alleen in de heilige Kerstnacht klinkt uit de poel, dof en
als van héél diep het gelui van een kerkklok, wellicht de klok van de burchtkapel. |