|
|
|
In het Echterbos ligt een heel grote kuil. In de tijd, toen
het land nog werd bewoond door de reuzen, zou hun koning gaan trouwen. Volgens 's
land gebruik moest hij met zijn aanstaande koningin een eigen woning in de grond graven. De
reuzen woonden evenals de alvermannetjes in de grond. |
|
Daar ze hard moesten werken om gauw klaar te zijn, wilde de
reus niet veel van babbelen weten. Zij begonnen dan met hun tweeën te graven van de
morgen tot de avond en zij hadden al drie, volgens anderen zeven of tien jaar zonder één
woord te spreken gegraven, toen er een vogel over hun hoofden voorbij vloog. "Kijk
eens", zei de toekomstige koningin "daar vliegt een ekster voorbij".
"'t Is geen ekster, 't is een raaf" snauwde de koning "werk maar
voort!" |
|
Toen ze weer drie, zeven of tien jaar hadden gegraven,
begon de koningin weer; "Ik geloof toch, dat het een ekster was". "Kom,
kom," zei de koning, "je bent me te zeer een babbelaarster, met zulk een vrouw
kan ik niet trouwen". |
|
Daarmee was het af. De koning van de reuzen is nooit
getrouwd en de woning bleef onafgewerkt. Dat is de reuzenkuil te Echt. De reuzen deden als
hun koning, vonden alle vrouwen snapsters en trouwden niet. Zo stierf het reuzengeslacht
in Limburg uit |