|
|
|
In de "Tempel" te Sittard woonde vroeger een rijk
man, Heldewé. Zijn kisten en kasten waren vol goud en hij reed altijd uit in een wagen
bespannen met vier prachtige briesende paarden. Zijn vrouw was jong gestorven en hij
leefde nog alleen voor zijn beeldschone dochter. |
|
Toen hij van een verre reis, die maanden had geduurd,
terugkeerde, miste hij bij zijn thuiskomst de verwelkoming van zijn dochter, waarvan hij
zich zoveel had voorgesteld. De deuren en de vensters van zijn huis waren gesloten en niet
één van zijn bedienden vertoonde zich. Toen hij binnentrad, vond hij zijn kisten en
kasten opengebroken, zijn schatten geroofd en zijn dochter stervende aan de wonden, die de
rovers haar hadden toegebracht. |
|
Kort daarna verdween Heldewé uit het land van Gulik. Hij
werd niet weergezien, maar zijn geest keerde terug, en iedere nacht, tussen twaalf en
één uur, joeg zijn wagen zonder paarden vanuit de lucht naar het Gruizenstraatje, waar
zijn huis stond en bolderde dan daverend naar de steenweg voort. Daar bracht de vader een
bezoek aan het graf van zijn dochter, om daarna weer met zijn wagen in de lucht te
verdwijnen. |