Sociaal beleidskader Defensie

Zoals de tekst luidt na nota DAVB PAV7053/93023846

Algemeen

Het sociaal beleidskader strekt ertoe om bij de reductie-operaties gedwongen ontslagen zoveel mogelijk te voorkomen. Of als uiterste consequentie personeel desondanks onvrijwillig ontslag moet worden verleend, hangt af van de mogelijkheden om voor betrokkene een plaats in de organisatie te vinden. Het instrumentarium in het SBK is voor het burger- en militair personeel zoveel mogelijk gelijk, met inachtneming van de afwijkingen die voortkomen uit de verschillende structuur van de rechtspositie.

Hieronder volgt een opsomming van de daartoe te hanteren instrumenten met een beknopte uitwerking voor respectievelijk het burger- en militair personeel. Alle maatregelen uit het sociaal beleidskader zijn beschikbaar voor toepassing. Indien het bevoegd gezag slechts een selectie uit de beschikbare instrumenten wil hanteren, zal daarover met de Bijzondere Commissie overleg worden gevoerd.

Het sociaal beleidskader is van kracht voor de duur van de reductie-operatie. Zodra dat nodig is zal - in overleg met de Centrales van overheidspersoneel - worden bezien of een bijstelling van het instrumentarium nodig is. Voor de eerste keer is een dergelijke tussentijdse evaluatie voorzien voor het najaar van 1992.

Flexibiliteit in de toepassing van het SBK

In de toepassing van de diverse instrumenten uit het SBK is er in zekere zin een logische lijn, namelijk:

  • functietoewijzing/plaatsing;
  • herplaatsing;
  • ontslag,

met in elk van deze fasen de bijbehorende instrumenten. Het is geen strikt formele volgorde. Zo ligt het in het SBK besloten dat personeel zich kan aanbieden voor om- of bijscholing of externe bemiddeling en dat het management beslist of het doelmatig is om op dat moment op zo'n aanbod in te gaan. Deze mogelijkheid kan van belang zijn voor een groep personeel waarbinnen als gevolg van de reorganisaties overschotten zijn of zullen ontstaan. De toepassing van de remplaçantengedachte (het in de plaats treden van) leidt er in zo'n geval toe, dat iemand uit deze groep die zelf niet direct met overtolligheid en ontslag wordt bedreigd, zo hij dat wenst zijn functie kan aanbieden en kan kiezen voor een instrument uit het SBK. Ook hier beslist het management, op basis van afwegingen als kwaliteit, doeltreffendheid en kostendoelmatigheid.

Bij de uitvoering van het uitstroombevorderend beleid (zie onderdeel IV) wordt in de uitvoering wél een volgorde aangehouden. Het komt er op neer, dat ontslag gevolgd door aanspraak op wachtgeld, niet wordt verleend vóórdat de herplaatsingsmogelijkheden zowel binnen als buiten Defensie volledig zijn onderzocht.

Instrumentarium

I. Functietoewijzing

1. Voor militair personeel dat in verband met het opheffen van functies beschikbaar komt, zal in de eerste plaats via het reguliere proces van functietoewijzing op basis van het bepaalde in hoofdstuk 4 van het AMAR een andere functie worden gezocht. Voor het militair personeel, waarvoor tijdens dit proces geen functie beschikbaar blijkt, komt een herplaatsingsonderzoek (in engere zin) zoals bedoeld in artikel 43 AMAR aan de orde. Voor het personeel (uiteraard voorzover sprake is van overtolligheid) dat bij inwerkingtreden van het sociaal beleidskader reeds boven de sterkte is geplaatst wordt eveneens een dergelijk herplaatsingsonderzoek gestart, als geen functie beschikbaar is in het reguliere proces van functietoewijzing.

Voor burgerpersoneel dat door veranderingen in de organisatie van de diensteenheid in beginsel overtollig wordt zal eveneens op de eerste plaats worden bezien of plaatsing in de nieuwe organisatie al dan niet na om-, her- of bijscholing mogelijk is. Eerst indien en voorzover dit niet tot resultaat leidt komt het onderzoek naar herplaatsing in de zin van art. 116 BARD aan de orde.

Personeel dat in het buitenland is geplaatst wordt als in het buitenland geen passende functie kan worden gevonden, teruggeplaatst naar Nederland en daar, indien mogelijk, herplaatst.

Een uitzondering geldt voor personeel dat zo langdurig in het buitenland is geplaatst dat in feite de verwachting is ontstaan dat de rest van de loopbaan aldaar zou worden doorgebracht. In overleg met de Bijzondere commissies zal worden vastgesteld welke categorieën personeel dit betreft. Terugplaatsing naar Nederland kan achterwege blijven voor hen die tot een dergelijke categorie behoren als zij na ontslag in het buitenland wensen te blijven en:

  • in aanmerking komen voor leeftijdsontslag (pensioen en VUT-ontslag daaronder begrepen), of:
  • in verband met niet-herplaatsbaarheid in aanmerking komen voor een wachtgeld-UKW ontslag of een wachtgeld-VUT ontslag, of:
  • worden ontslagen nadat men elders in het buitenland een nieuwe werkkring heeft gevonden en het bevoegd gezag van oordeel is dat er geen reden is aan te nemen dat betrokkene daaruit spoedig weer zal worden ontslagen.

Militair personeel dat buitengewoon verlof vóór leeftijdsontslag geniet ("BV-LOM") en dat in het buitenland wenst te blijven kan dat worden toegestaan. NAVO-status en buitenland-emolumenten vervallen aangezien in alle gevallen in administratieve zin terugplaatsing naar Nederland plaatsvindt. Omdat dit personeel nog in dienst blijft, kan een beperkt aantal faciliteiten gehandhaafd blijven. Deze faciliteiten zijn:

  • vrije geneeskundige verzorging (echter voor zolang er ter plaatse geneeskundige verzorging van rijkswege - militair geneeskundige dienst - aanwezig is);
  • de "defensiewoning" (waaronder begrepen de voorwaarden die gelden voor het gebruik van de woning); dit eindigt bij het verlaten van de dienst of op het moment dat de woning niet langer tot het Defensie woningenbestand behoort.

Na ontslag nemen in alle gevallen de defensiefaciliteiten een einde.

II. Herplaatsing

II. a. Algemeen

Bij de verkleining van de Defensie-organisatie wordt een maximale inspanning geleverd om Defensiepersoneel (burger zowel als militair) te herplaatsen; binnen de Defensie-organisatie en, indien de mogelijkheden daartoe ontbreken ook buiten Defensie, bij de rest van de overheid of het bedrijfsleven. Militairen en burgerambtenaren die niet door het eigen krijgsmachtdeel/CO kunnen worden herplaatst, worden aangemeld bij de Centrale Herplaatsingscommissie DGP (CHC/DGP). Herplaatsingskandidaten die in het bestand van de CHC/DGP voorkomen worden tevens 'gematcht' met de vacatures die elders binnen de rijksoverheid ontstaan. Hiertoe neemt Defensie deel aan de gemeenschappelijke interdepartementale vacaturebank, beheerd door RPD-advies. Alle departementen zijn verplicht hun vacatures via deze vacaturebank -een on line geautomatiseerd systeem waarop alle departementen een aansluiting hebben - bekend te stellen. Dit gebeurt zodra er voor de vacature binnen het departement geen geschikte herplaatsingskandidaten zijn, voorafgaand aan externe publikatie. Indien zich in dit kader een vacature voordoet waarop een defensiekandidaat naar het oordeel van de CHC/DGP kan worden geplaatst, wordt de betrokkene door de CHC/DGP via de RPD voorgedragen.

In aanvulling hierop geeft de minister van Defensie de overige departementen een volledig beeld van zijn overtollig personeel. Dit overzicht is in globale termen opgesteld (functiecategorieën, opleidingsniveaus, leeftijden) en wordt, naarmate de reorganisatie en reductie voortschrijden, periodiek bijgesteld. De departementen presenteren waar mogelijk hun behoeften aan personeel in dezelfde globale termen. Met name bij de ministeries waar sprake is van het creëren van nieuwe functies (in de zgn. groeisectoren) kunnen op basis van deze overzichten overeenkomsten worden gesloten voor de overgang van overtollig Defensie-personeel. Ook dan blijft Defensie verantwoordelijk voor het daadwerkelijk voordragen van potentieel geschikte kandidaten voor concrete vacatures.

Defensie draagt eventuele kosten voor om-, her- en bijscholing van overtollig personeel dat alleen na een opleiding voldoet aan de eisen van een vacature.

Defensie doet mee aan het project interim functievervulling, zodat ook de mogelijkheid van tijdelijke detachering bij het herplaatsingsbeleid wordt betrokken.

Ontslag wegens overtolligheid is slechts mogelijk nadat conform de hier vastgelegde procedures vastgesteld is dat elders bij de overheid of in het bedrijfsleven geen passende functie beschikbaar is. Bij ontslag in het kader van de remplaçanten-regeling uit dit SBK vindt voor degene die zijn functie ter beschikking stelt geen herplaatsingsonderzoek plaats, voor zover het ontslag als laatste middel wordt gehanteerd om een gedwongen ontslag van een ander te voorkomen.

Het weigeren van een passende functie leidt tot ontslag, zonder aanspraak op wachtgeld, met dien verstande dat betrokkene de mogelijkheid heeft om tegen de beslissing van het bevoegd gezag bezwaar te maken indien deze een functie buiten de Defensie-organisatie als passend kwalificeert. Op het bezwaar wordt beslist na advies van de desbetreffende bezwarencommissie.

II. b. Burgerpersoneel

2. Op basis van artikel 116, tweede lid BARD kan ontslag ten gevolge van overtolligheid van personeel of ten gevolge van opheffing van de functie niet plaatsvinden dan nadat het na een zorgvuldig onderzoek onmogelijk is gebleken de betrokken ambtenaar te plaatsen in een andere passende functie, die hem gelet op zijn persoon en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen. Het begrip passende functie neemt een centrale plaats in bij de uitvoering van het op herplaatsing gerichte beleid en wordt zo ruim als binnen de rechtspositionele kaders mogelijk is uitgelegd. Bij de beoordeling van de vraag of een functie passend is, speelt de afweging tussen herplaatsing (voorkoming van ontslag) en de mogelijkheid van ontslag volgens art. 116 BARD een belangrijke rol. Een functie is in beginsel passend wanneer de daaraan verbonden werkzaamheden voor de capaciteiten en ervaring van betrokkene zijn berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van betrokkene kan worden gevergd. Het al dan niet passend zijn van een functie kan aan de bezwarencommissie herplaatsing (regeling Herplaatsing en ontslag) ter toetsing worden voorgelegd.

Het weigeren van een passende functie leidt direct tot ontslag, zonder aanspraak op wachtgeld.

Beperkingen die het onmogelijk maken personeel snel te herplaatsen worden vermeden. Voor de procedures voor herplaatsing blijft de Regeling Herplaatsing en Ontslag (MP 33-210, B101) van toepassing (Deze regeling is geactualiseerd i.v.m. de reorganisaties van het DGP). Niet in alle gevallen zal plaatsing in de regio mogelijk zijn. Een centrale herplaatsingscommissie zal als centraal arbeidsbureau het tot aanstellen bevoegd gezag adviseren omtrent herplaatsingsmogelijkheden binnen de totale Defensie-organisatie.

Daarbij zal eerst herplaatsing wél binnen de regio maar bij een ander krijgsmachtdeel in beschouwing worden genomen. De termijn van het herplaatsingsonderzoek bedraagt inclusief het hanteren van maatregelen als om-, her-, en bijscholing of externe bemiddeling in beginsel maximaal twee jaar. De herplaatsingstermijn vangt aan op het moment dat de functie van betrokkene is vervallen. Aan betrokkene wordt schriftelijk de datum medegedeeld waarop zijn functie is of zal komen te vervallen. Vanaf het moment dat dit aan betrokkene is medegedeeld kunnen reeds de activiteiten in het kader van de herplaatsing aanvangen. Het tijdstip van mededeling dient zo gekozen te worden dat dit voor betrokkene het gunstigste uitgangspunt voor herplaatsing inhoudt; dit tijdstip kan derhalve liggen vóór het tijdstip dat de herplaatsingstermijn aanvangt. Betrokkene is gehouden om zijn medewerking te verlenen bij de herplaatsingsinspanning. Indien na een zorgvuldig onderzoek duidelijk blijkt dat het - met toepassing van alle mogelijkheden - niet mogelijk is om voor het betrokken personeelslid een oplossing te vinden, kan binnen de termijn van twee jaar ontslag worden verleend. Indien uit het onderzoek blijkt dat voor betrokkene wél een functie beschikbaar is, echter niet binnen de herplaatsingstermijn van twee jaar wordt geen ontslag als bedoeld in art. 116 BARD verleend. Betrokkene wordt dat schriftelijk meegedeeld. Naarmate de herplaatsingsinspanningen in het stadium vóór aanvang van de formele herplaatsingstermijn intensiever zijn geweest, is het ook mogelijk dat eerder -binnen de herplaatsingstermijn - de conclusie getrokken kan worden, dat voor betrokkene geen functie meer voorhanden is. Deze conclusie wordt door de "toetsingscommissie overtolligheidsontslag" getoetst.

Om de herplaatsing te vergemakkelijken gelden de volgende begeleidende instrumenten:

a. Schaalgarantie: Er wordt naar gestreefd een ambtenaar niet beneden zijn niveau tewerk te stellen. Als herplaatsing in een functie op hetzelfde niveau niet mogelijk is, kan aan de ambtenaar met gebruikmaking van artikel 78 BARD tijdelijk de werkzaamheden verbonden aan een functie waarvoor een lagere salarisschaal geldt, worden opgedragen indien (bijvoorbeeld op basis van planningsgegevens) een functie overeenkomstig het schaalniveau voorzienbaar is. De ambtenaar behoudt daarbij (bij voldoende functioneren) het vooruitzicht op het maximum van de schaal die hij bekleedt incl. de eventuele uitloopperiodieken i.v.m. de diensttijd. Met gebruikmaking van het bestaande loopbaaninstrumentarium zal de betrokken ambtenaar in zo'n geval bij voorrang in aanmerking worden gebracht voor een beschikbare passende functie waaraan de schaal is verbonden volgens welke de ambtenaar wordt bezoldigd. In zo'n geval is de ambtenaar verplicht de hem aangeboden functie, voorzover deze passend is, zonder enig voorbehoud te accepteren. Het al dan niet passend zijn van een functie kan ter toetsing aan de bezwarencommissie herplaatsing (regeling Herplaatsing en ontslag) worden voorgelegd. Weigering van een passende functie leidt aanstonds tot ontslag, zonder aanspraak op wachtgeld.

b. Om-, her- en bijscholing: De te herplaatsen ambtenaar kan in de gelegenheid worden gesteld of desnoods verplicht worden tot om-, her- of bijscholing op kosten van defensie. Deze scholing zal in de eerste plaats gericht zijn op het "passend maken" voor een bepaalde vacante of vrijkomende functie, doch kan ook dienen tot verbetering van herplaatsings- en bemiddelingsperspectieven.

De duur van een eventueel noodzakelijke dagopleiding mag de termijn voor het herplaatsingsonderzoek van twee jaar in principe niet overschrijden. Het spreekt voorts vanzelf dat met een redelijk rendement van de omscholing rekening gehouden dient te worden. Betrokkene kan in dit verband zelf initiatieven nemen en een voorstel doen.

c. Financiële voorzieningen bij herplaatsing: Op grond van het Verplaatsingskostenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (VKB) heeft degene die in verband met een verplaatsing in opdracht is verhuisd, aanspraak op een verhuiskostenvergoeding, bestaande uit transportkosten, een tegemoetkoming voor eventuele dubbele woonlasten en een tegemoetkoming voor "andere kosten". Om verplaatsingen in verband met inkrimpingen te stimuleren zal de tegemoetkoming voor de "andere kosten" voor degene die een eigen huishouding voert, worden gesteld op f 14.300,= (gedeeltelijk belastbaar). Indien belanghebbende geen eigen huishouding voert, zal in deze situatie een tegemoetkoming van f 7.150,= worden toegekend. Deze bedragen treden in de plaats van de in het VKB bij de verhuiskosten geregelde aanspraak op tegemoetkoming in "andere kosten" en zijn ontleend aan de functieverplaatsingstoelage. Voor de ambtenaar voor wie na herplaatsing de afstand tussen de woning en het werk toeneemt zonder dat hij verhuist, zal voor de kosten van het dagelijkse heen en weer reizen in afwijking van de geldende regels een emolumententermijn gelden van 3 jaar voor diegenen die jonger zijn dan 50 jaar op het moment van verplaatsing en 5 jaar voor diegenen die op het moment van verplaatsing 50 jaar of ouder zijn. Voor beide categorieën geldt voor de direct daaraanvolgende periode van 3 jaar een afbouw van 25% in het eerste jaar, 50% in het tweede en 75% in het derde jaar, van het verschil tussen de hiervoor bedoelde vergoeding en de forenzentegemoetkoming. Daarna bereikt betrokkene het niveau van de voor hem geldende forenzenvergoeding.

Voor personeel dat uit het buitenland terugkeert kan deze ruime reiskostenregeling eveneens gehanteerd worden, óók als men zich niet in of in de nabijheid van de nieuwe standplaats vestigt.

II. c. Militair personeel

3. Gelet op het bepaalde in artikel 43, eerste lid van het AMAR moet zorgvuldig worden onderzocht of binnen het eigen krijgsmachtdeel, of, indien dat niet mogelijk blijkt, bij een ander krijgsmachtdeel (in het kader van de zgn. "horizontale mobiliteit"), voor de betrokken militair een mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passende functie beschikbaar is. Het begrip passende functie zal zo ruim als binnen de rechtspositionele kaders mogelijk is, worden uitgelegd.

De termijn van het herplaatsingsonderzoek bedraagt inclusief het hanteren van maatregelen als om-, her-, en bijscholing of externe bemiddeling in beginsel maximaal twee jaar. De termijn start op het moment dat de betrokken militair schriftelijk is meegedeeld dat binnen het normale functietoewijzingsproces geen functie voorhanden is; gelet op de verwevenheid met de normale functieroulatie moet daarvoor een moment gekozen worden dat voor betrokkene de meest gunstige uitgangspositie voor herplaatsing inhoudt. Voor boven de sterkte geplaatst personeel (uiteraard voorzover het betreft personeel dat in principe overtollig is; welk personeel het hier betreft zal in de Bijzondere commissies worden besproken) wordt overeenkomstig gehandeld.

Indien na een zorgvuldig onderzoek duidelijk blijkt dat het - met toepassing van alle mogelijkheden - niet mogelijk is om voor het betrokken personeelslid een oplossing te vinden, kan binnen de termijn van twee jaar ontslag worden verleend. Indien uit het onderzoek blijkt dat voor betrokkene wél een functie beschikbaar is, echter niet binnen de termijn van twee jaar wordt geen ontslag als bedoeld in art. 43 AMAR verleend. Betrokkene wordt dat schriftelijk meegedeeld.

Weigering van een passende functie leidt aanstonds tot ontslag zonder aanspraak op wachtgeld.

Bij herplaatsing dient het volgende in acht te worden genomen.

a. Behoud van rang: In verband met het evenwicht tussen functie- en personeelsbestand geldt in beginsel dat aan de nieuwe functie ten minste de rang verbonden is die de militair bekleedt. In dit verband wordt uitgegaan van de rangen zoals die verbonden zijn aan functies in een vastgestelde formatie. Er wordt naar gestreefd een militair niet op een functie waaraan een lagere rang verbonden is te werk te stellen. Wanneer aan een militair echter in een uitzonderlijk geval een functie wordt toegewezen waaraan een lagere rang is verbonden dan die hij bekleedt, behoudt hij op basis van artikel 30 AMAR zijn rang. Hij zal ook dan bij voorrang in aanmerking worden gebracht voor een functie overeenkomstig zijn rang.

Toewijzing van een functie waaraan een lagere rang is verbonden zal plaatsvinden indien op termijn, op basis van planningsgegevens een functie waaraan tenminste de rang is verbonden die de militair bekleedt voorzienbaar is en/of een functie op het lagere niveau beschikbaar is.

Met toepassing van artikel 23, lid 2 AMAR zal echter aan de duur van de vervulling van een functie met een lagere rang - teneinde het bovengenoemde evenwicht niet te verstoren - een maximumtermijn worden verbonden. Deze termijn wordt vastgesteld op in beginsel 3 jaar; hierdoor wordt aangesloten bij de gebruikelijke termijn van functievervulling.

Gedurende deze periode worden in voorkomend geval de herplaatsingsinspanningen voortgezet. Mochten die niet slagen dan zal aan het einde van deze periode de militair voor overtolligheidsontslag in aanmerking worden gebracht wanneer zijn functie benodigd is voor toewijzing aan militairen die deze functie in het kader van het functieroulatieproces - bijvoorbeeld ten behoeve van ervaringsopbouw - moeten vervullen en er voor hem overigens geen functie (waaraan een lagere rang is verbonden) beschikbaar is.

b. Om- en bijscholing: In het onderzoek naar een passende functie wordt de mogelijkheid tot - desnoods verplichte - om- en bijscholing betrokken. Indien de militair niet tijdig voor de benodigde opleiding kan worden aangewezen kan hij met toepassing van artikel 26 AMAR tijdelijk worden ontheven van de voorwaarde te voldoen aan bepaalde functie-eisen. De duur van een eventueel noodzakelijke dagopleiding mag de termijn van het herplaatsingsonderzoek van twee jaar in principe niet overschrijden. Het spreekt voorts vanzelf dat met een redelijk rendement van de omscholing rekening gehouden dient te worden. Betrokkene kan in dit verband zelf initiatieven nemen en een voorstel doen.

c. Financiële voorzieningen na verplaatsing: Gelet op het feit dat geografische verplaatsingen en de daarmee eventueel gepaard gaande verhuizingen een normaal aspect zijn van het militaire beroep, zullen de normale financiële voorzieningen na verplaatsing gelden.

Het maakt immers voor het niveau van de voorzieningen niet uit, of een verplaatsing plaatsvindt als gevolg van reorganisaties of in het kader van het normale functieroulatieproces. De voorzieningen in het nieuwe verplaatsingskostenbesluit (bijvoorbeeld de emolumententermijn) en de ruimte die voor autoriteiten geboden wordt voor de afweging van omstandigheden worden dan ook als toereikend beschouwd. Voor uit het buitenland terugkerend personeel zullen geen beperkingen worden gesteld t.a.v. de regio van vestiging. Voorts zal voor het uit het buitenland terugkerend personeel voor de tegemoetkoming in de kosten van woon/werkverkeer een emolumententermijn van vijf jaar gelden; óók als men zich niet zou vestigen in het woongebied van de standplaats. Met gemeentes, provincies en beleggingsmaatschappijen wordt gesproken over (totstandkoming van) de nodige hoeveelheden woningen om te bewerkstelligen dat zoveel mogelijk bij omvangrijke verplaatsingen in het kader van het herstructureringsproces voldoende woningen in of nabij de plaats van tewerkstelling beschikbaar zijn.

Een concretisering hiervan is afhankelijk van de inhoud en vormgeving van het herstructureringsproces. Daarover zal in oktober 1991 voldoende duidelijkheid bestaan. Wat dat betreft zal dan ook in oktober 1991 gerapporteerd worden. In de gesprekken met de gemeentes wordt ook het punt van de sociale- en economische binding meegenomen.

Wanneer blijkt dat deze inspanningen zullen leiden tot voldoende woningen in de regio zal de Rijkshypotheekgarantieregeling - die in dit opzicht dan geen toegevoegde waarde heeft - ook voor het militair personeel komen te vervallen. In dat geval zullen ook de bijzondere emolumenten voor het uit het buitenland terugkerend personeel komen te vervallen.

d. Uitleg begrip "passende functie". Bij de beoordeling of een functie passend is speelt de afweging tussen herplaatsing op grond van art. 43 AMAR en het alternatief van overtolligheidsontslag een rol. Beperkingen die het onmogelijk maken vrij snel tot een passende functie te concluderen zijn een belemmering voor een verantwoord sociaal beleid.

Wat in een concreet geval "passend" is, is niet in algemene termen vooraf aan te geven. Bepalend zijn mede de persoonlijkheid van betrokkene en de omstandigheden. In ieder geval kunnen factoren als (verandering in) de plaats van tewerkstelling, de reisafstand woning/werk, de positie en "status" van een functie enz. op zichzelf geen zelfstandige redenen zijn om te concluderen dat een functie niet passend is. Pas als blijkt dat de aanvaarding van de werkzaamheden om redenen van lichamelijke, geestelijk of sociale aard van betrokkene in redelijkheid niet kan worden gevergd, kan de conclusie luiden dat de functie niet passend is. Voorzover de genoemde elementen tevens onbekwaamheid of ongeschiktheid in de zin van artikel 39, tweede lid onder f of j AMAR opleveren, kan hierin overigens een zelfstandige aanleiding voor ontslag besloten liggen.

e. Heroverweging bij bezwaar tegen een passend geachte functie. Indien een besluit tot herplaatsing binnen een krijgsmachtdeel op een lager niveau dan (door of namens) de minister wordt genomen, is artikel 153a AMAR (1) van toepassing. Indien het besluit door of namens de minister wordt genomen kan betrokkene binnen 30 dagen om heroverweging verzoeken. In overleg met de Bijzondere commissies is afgesproken dat voor bezwaren tegen herplaatsing een bezwarencommissie wordt ingesteld die de minister hierbij adviseert. De termijn voor beroep bij de ambtenarenrechter begint te lopen vanaf het moment dat de beslissing op het verzoek om heroverweging aan betrokkene is medegedeeld.

Indien het besluit een herplaatsing van militair personeel buiten het eigen krijgsmachtdeel of buiten de defensie-organisatie betreft, beslist het bevoegd gezag naar aanleiding van het bezwaar niet, dan nadat de bezwarencommissie heeft geadviseerd. De bezwarencommissie wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van het directoraat-generaal personeel. Een vertegenwoordiger namens de vier centrales van overheidspersoneel is in de commissie opgenomen als lid.

III. Verruimen herplaatsingsmogelijkheden

4. In het kader van het verruimen van herplaatsingsmogelijkheden kan een militair op vrijwillige basis worden aangewezen om bij wijze van remplaçant te worden bestemd voor een andere groep van functies dan waarvoor hij tot dan toe was bestemd, inclusief de daarbij behorende om- en bijscholing. De militair kan hiervoor ook opteren; de organisatie beslist echter of daarvan gebruik zal worden gemaakt.

5. Gedurende het herplaatsingsonderzoek is het mogelijk om burger- of militair personeel in afwachting van definitieve herplaatsing tijdelijk - met behoud van rechtspositie - te werk te stellen op een functie die in principe bestemd is voor personeel van de andere personeelscategorie, d.w.z. burgers op militaire en militairen op burgerfuncties.

6. In het verlengde hiervan wordt voor overtollig militair personeel een voorkeursregeling gehanteerd voor aanstelling als burgerambtenaar bij een vacature waarvoor geen geschikte burgerambtenaar (in dienst van Defensie) kon worden gevonden; hierbij is door de werking van de anticumulatiebepalingen van de militaire wachtgeldregeling het niveau van de laatstgenoten bezoldiging voor de duur van de wachtgeldaanspraak gewaarborgd. Door de centrale herplaatsingscommissie wordt getoetst of er nog burgerkandidaten zijn voor de vervulling van een functie, alvorens tot aanstelling van een militair als burgerambtenaar op die functie wordt overgegaan. Voor overtollig burgerpersoneel geldt overeenkomstig een voorkeursregeling bij "horizontale instroom" als militair. Overbrenging naar de andere personeelscategorie geschiedt echter alleen met instemming van betrokkene.

De voorkeursregelingen houden in, dat geschikte herplaatsingskandidaten, zelfs al behoren zij tot de "andere" categorie, voorrang genieten bij de vervulling van een vacature boven niet met ontslag bedreigde kandidaten van de "eigen" categorie en andere gegadigden.

IV. Stimuleren uitstroom

7. Om de herplaatsingsruimte te vergroten en aldus ontslagen als gevolg van overtolligheid zoveel als mogelijk te vermijden, is het noodzakelijk om personeel dat binnen afzienbare tijd regulier de organisatie zal verlaten onder bepaalde voorwaarden in de gelegenheid te stellen hun vertrek op een eerder tijdstip te laten plaatsvinden. In dezelfde lijn past het om de mogelijkheden om nà de reguliere ontslagdatum aan te blijven te beëindigen. Daarom is het stimuleringsbeleid vrijwillig nadienen voor militair personeel beëindigd. Om ruimte te maken binnen de Defensie-organisatie staan het management de wachtgeld-UKW voor militair personeel en de wachtgeld-VUT 1) voor burgerpersoneel ter beschikking.

Reorganisatieontslag wordt in deze gevallen, met toepassing van die maatregelen, zoveel mogelijk met instemming van de betrokkene verleend, voor zover de organisatie geen bezwaar heeft tegen het vertrek van de betrokkene.

Overgang wachtgeld-VUT (2)

8. Voor burgerambtenaren vanaf 55 jaar van wie de functie wordt opgeheven en voor wie herplaatsing niet mogelijk is kan een afvloeiingsregeling gelden. De mogelijkheid wordt geboden om zoveel mogelijk "vrijwillig" (zoveel mogelijk met instemming) te worden ontslagen met aanspraak op wachtgeld en met behoud van het VUT-vooruitzicht, waarbij de wachtgeldgrondslag tevens de VUT-grondslag is. Hierbij geldt een garantie dat zij van eventuele wijzigingen in wachtgeldregeling na 1/1/1990 geen nadeel zullen ondervinden. Voor wat betreft het moment waarop in de VUT kan worden overgegaan geldt de wettelijke VUT-leeftijd (in 1991: 61 jaar dan wel 40 dienstjaren) zoals die op het ontslagmoment wordt gehanteerd. Er wordt gegarandeerd dat ambtenaren aan wie een 55+ wachtgeld-VUT ontslag is verleend geen nadeel zullen ondervinden van een nà de ontslagdatum eventueel gewijzigde of afgeschafte VUT-regeling. De sollicitatieverplichting komt met toepassing van de wachtgeld-VUT maatregel te vervallen.

Personen die vanuit een FLO-functie met recht op wachtgeld in verband met de reorganisaties de defensie-organisatie verlaten, zijn niet uitgezonderd van de wachtgeld-VUT-maatregel.

Overgang wachtgeld-UKW

9. Aan de militair die ten hoogste drie jaar verwijderd is van de datum van het voor hem geldende leeftijdsontslag kan de mogelijkheid worden geboden om zoveel mogelijk "vrijwillig" (d.w.z. zoveel mogelijk met zijn instemming) ontslag te worden verleend met aanspraak op wachtgeld volgens de condities van de Militaire wachtgeldregeling 1961 en op het niveau van 1/1/1990. De wachtgeldregelingen voor militairen en burgers stemmen qua voorzieningen niveau overeen. Op de datum van bovengenoemd leeftijdsontslag eindigt het wachtgeld en volgt aanspraak op een uitkering ingevolge de UKW, met dien verstande dat de wachtgeldgrondslag tevens de UKW-grondslag zal vormen. De sollicitatieverplichting komt met toepassing van de wachtgeld-UKW maatregel te vervallen.

Toepassing van deze instrumenten geschiedt in die gevallen waar dat voor de organisatie, gelet op kwaliteitsoverwegingen doelmatig is.

Remplaçantenregeling

10. Ten behoeve van de verruiming van herplaatsingsmogelijkheden kan, naast het in paragraaf III genoemde, voor burgers en militairen een remplaçantenregeling worden gehanteerd, inhoudende dat burgers of militairen onder de hierboven beschreven modaliteiten in de gelegenheid worden gesteld om vrijwillig plaats te maken voor een collega, die met ontslag wordt bedreigd. Toepassing van dit instrument kan alleen geschieden waar dit voor de organisatie doelmatig is, en zal uit een oogpunt van kostendoelmatigheid als laatste middel worden gehanteerd, indien er geen alternatief beschikbaar is om een gedwongen ontslag te vermijden. De organisatie zal in principe degenen benaderen die in aanmerking zouden kunnen komen om als remplaçant te dienen. Uiteraard is instemming van betrokkene vereist. Ook het kenbaar maken van de bereidheid eventueel als remplaçant te dienen is mogelijk, maar de organisatie beslist of daarvan gebruik wordt gemaakt. Indien dit binnen de organisatiestructuur mogelijk is, kan een burger voor een militair als remplaçant dienst doen en vice-versa.

11. Voorts kan een aantal aanvullende instrumenten worden gehanteerd ter bevordering van "vrijwillige" uitstroom.

De in dit punt genoemde instrumenten zullen alleen in bepaalde individuele gevallen kunnen worden toegepast. Zoals in punt 10 beschreven ligt het initiatief voornamelijk bij de organisatie. Er wordt namelijk in elk afzonderlijk geval een afweging met betrekking tot doelmatigheid en kosten gemaakt. Immers waar herplaatsing mogelijk is, is ontslag niet aan de orde. Personeel dat een bindingspremie in het vooruitzicht is gesteld zal niet gauw in de positie komen te verkeren dat sprake is van overtolligheid of ontslagdreiging. In het algemeen zullen de hieronder genoemde instrumenten dan ook niet op dit personeel toepasbaar zijn. Bij vertrek op eigen initiatief vervalt de aanspraak op bindingspremie. Omgekeerd blijft de aanspraak op de volledige bindingspremie bestaan, indien binnen de bindingstermijn toch overtolligheidsontslag zou plaatsvinden.

a. Studiefaciliteiten: De met ontslag bedreigde militair of burgerambtenaar kan op zijn verzoek in het genot worden gesteld van faciliteiten gericht op het volgen van een beroepsgerichte cursus of opleiding. In dit kader kan voor een studie of opleiding voor het genoemde personeel het begrip "in het belang van de dienst" ruim worden geïnterpreteerd mits de studie of opleiding duidelijk uitzicht geeft op een betrekking buiten de Defensie-organisatie. De faciliteiten, die mede kunnen betreffen het geheel of gedeeltelijk vrijstellen van werkzaamheden, worden verleend binnen de voor het herplaatsingsonderzoek geldende termijn van ten hoogste twee jaren. Ook hier geldt dat bij de beslissing overwegingen van effectiviteit en doelmatigheid worden betrokken.

b. Sollicitatieverlof: Personeel van wie de functie is vervallen wordt waar nodig buitengewoon verlof verleend voor solliciteren. Het sollicitatieverlof wordt verleend met behoud van bezoldiging en - voor militair personeel - op basis van artikel 86 aanhef en onder b van het AMAR.

c. Stimuleren van zelfstandig ondernemerschap door middel van startsubsidies en andere voorzieningen: personeelsleden die een eigen bedrijf willen starten of die zich in een maatschap willen inkopen, kunnen in de gelegenheid gesteld worden vrijwillig ontslag te nemen. Niet alleen indien zij zelf met overtolligheid bedreigd worden, maar ook als zij, naar het oordeel van het bevoegd gezag, door 'vrijwillig' ontslag te accepteren, een functie vrijmaken voor iemand die overtollig dreigt te worden en het vertrek van de betrokkene niet strijdig is met het dienstbelang (zie de voorwaarden bij de remplaçantenregeling onder punt 10). In dat geval zal het management de hiervoor bedoelde doelmatigheidsafweging maken.

Voor een goed begrip wordt er op gewezen dat toepassing van onderstaande maatregelen in een concrete situatie geschiedt als 'maatwerk', dat wil zeggen in overleg tussen het bevoegde gezag en de betrokkene. De opsomming is hier slechts bedoeld om de gedachten te bepalen. Concrete afspraken worden per individu gemaakt, waarbij rekening wordt gehouden met het arbeidsverleden, de persoonlijke wensen en de omstandigheden. Tevens kan worden bezien in hoeverre defensie nog zou kunnen bijdragen aan de verdere begeleiding van de betrokkene gedurende de eerste jaren, door bijvoorbeeld de kosten van noodzakelijke individuele ondernemersbegeleiding geheel of voor een deel te betalen:

  • een door Defensie betaalde algemene oriëntatiedag voor 'starters', die in samenwerking met bijvoorbeeld de Kamer(s) van Koophandel en bijvoorbeeld het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) kan worden georganiseerd. Iedere (serieuze) belangstellende kan zich hiervoor aanmelden. Met -bijvoorbeeld- het IMK worden in overleg met de krijgsmachtdelen afspraken gemaakt over het zo mogelijk verzorgen van 'in company' oriëntatiedagen (bijvoorbeeld per krijgsmachtdeel, of regionaal);
  • indien men daarna verdere initiatieven wil ontplooien: een door Defensie betaalde en in samenwerking met Defensie door derden, te organiseren 'starters-cursus', waarin men leert een ondernemingsplan te maken, zodat men aan het eind van de cursus gefundeerd en in overleg met de werkgever kan beslissen of de plannen haalbaar zijn of niet;
  • in het verdere traject kan Defensie de kosten voor zijn rekening nemen van meer gerichte cursussen, op het terrein van het verwerven van financieel inzicht, commercieel handelen, management enz., tot een bedrag van bijvoorbeeld ca. ƒ 5.000,= à ƒ 7.500,=. Een cursusplan daartoe wordt op maat opgesteld in overleg met de betrokkene, het bevoegd gezag en, bijvoorbeeld, het IMK en de desbetreffende Kamer van Koophandel. Defensie bemiddelt bij het tot stand komen van advisering over de bedrijfsfinanciering en kan de kosten van die advisering voor zijn rekening nemen, tot een per individueel geval te bepalen maximum;
  • op basis van een toetsing van het ondernemingsplan, op grond waarvan de levensvatbaarheid kan worden beoordeeld, kan Defensie een startsubsidie verstrekken. Daarin kan desgewenst aanvullend worden voorzien in het betalen gedurende de eerste twee à drie jaren van een (wachtgeld)uitkering, als er naar verwachting nog geen of onvoldoende inkomsten uit het bedrijf beschikbaar komen, in combinatie met het direct of op termijn uitbetalen van de startsubsidie. Omdat in dit kader vele modaliteiten denkbaar zijn (zoals een langere uitkering en een kleinere startsubsidie of een korte of geen uitkering, maar een grotere subsidie) is hier sprake van maatwerk. De mogelijkheid wordt aldus geboden om een deel van de -in dit geval fictieve- toekomstige wachtgeldaanspraken, naar voren te halen, door het uitbetalen van de contante waarde daarvan. In de praktijk betekent dit een uitkering van 30% van de gekapitaliseerde (resterende) wachtgeldaanspraak. De uitbetaling kan over meerdere jaren worden gespreid, indien dit om fiscale redenen aantrekkelijker is (de uitkering is fiscaal belast).

Daarnaast bestaat de mogelijkheid de startsubsidie pas na enkele jaren uit te betalen, bijvoorbeeld indien eerst een stage-periode afgerond moet worden.

Randvoorwaarde voor de toepassing van startsubsidies en/of uitkeringen is, dat de individueel te maken afspraken over het betalen van een uitkering en/of een startsubsidie inpasbaar moeten zijn in het (financiële) speelveld van 30% van de gekapitaliseerde wachtgeldaanspraak van de betrokkene en de wachtgeldregelingen overigens*. Daardoor wordt tevens recht gedaan aan de relatie van de hoogte van de te verstrekken subsidies en het arbeidsverleden van de betrokkene. Indien in een concrete situatie, op basis van een voorliggend ondernemings- of financieringsplan zou blijken dat de hoogte van het afkoopbedrag ontoereikend is om de plannen te verwezenlijken, zal het tot ontslag bevoegde gezag in overleg met het directoraat-generaal personeel van het ministerie bezien of er mogelijkheden zijn desondanks een oplossing voor de situatie te vinden.

Dit aanbod kan ook worden gedaan aan personeelsleden die in het kader van het SBK wachtgeld ontvangen en later alsnog besluiten zich als zelfstandig ondernemer te vestigen. Kosten van om-, her- of bijscholing kunnen ten laste van het opleidingsbudget komen -en worden dus niet betaald uit de (individueel bepaalde) ruimte van de wachtgeldaanspraak.

  • Financieel 'speelveld'; afkoop wachtgeld: Met de afkoop van wachtgeld vervallen alle opgebouwde aanspraken op wachtgeld en alle aanspraken waarop op grond van de wachtgeldregeling aanspraak zou kunnen bestaan (bijv. invaliditeitspensioen). Er bestaat niet tevens aanspraak op door Defensie betaalde scholing of de uitkering bij externe bemiddeling. De afkoopsom bedraagt 30% van de nominale waarde van het voor betrokkene geldende recht op wachtgeld of uitkering. Indien de belanghebbende binnen vijf jaren nadat het recht op wachtgeld of uitkering is afgekocht weer bij Defensie in dienst zou treden (burger of militair), is hij verplicht van het ontvangen bedrag terug te betalen, indien de indiensttreding geschiedt:

a. binnen één jaar: 90%;

b. na één jaar maar binnen twee jaren: 80%;

c. na twee jaren maar binnen drie jaren: 60%;

d. na drie jaren maar binnen vier jaren: 40%;

e. na vier jaren maar binnen vijf jaren: 20%.

Indien in bijzondere gevallen door de terugbetalingsverplichting de belanghebbende in ernstige liquiditeitsproblemen geraakt dan wel zich bij de toepassing onbillijkheden van overwegende aard mochten voordoen, kan een andere terugbetalingsregeling worden getroffen.

V. Externe bemiddeling (burgerpersoneel en militair personeel) (3)

12. Externe bemiddeling in een vroeg stadium. Voorop staat het zoveel mogelijk behouden van personeel voor de defensie-organisatie, waar dat in redelijkheid mogelijk is. Het herplaatsingsonderzoek is echter niet beperkt tot functies binnen de organisatie. Indien reeds in een vroeg stadium blijkt dat de kansen op interne herplaatsing niet groot zijn, is het zinvol reeds in dat stadium de mogelijkheden van plaatsing buiten de defensie-organisatie (binnen of buiten de overheidssector) te onderzoeken. Dat betekent dat externe bemiddeling niet pas aan het eind van de herplaatsingstermijn actueel hoeft te worden. Van volg-tijdelijkheid in die zin is geen sprake, hoewel uiteraard het herplaatsingsonderzoek formeel start met het bezien van interne herplaatsingsmogelijkheden. Waar binnen een duidelijk afgebakende groep personeel een collectieve overtolligheid is vastgesteld, kan per krijgsmachtdeel bezien worden, of personeel op vrijwillige basis voor externe bemiddeling in aanmerking kan worden gebracht.

13. Via bemiddeling van de RPD kan binnen de voor het herplaatsingsonderzoek geldende termijn van twee jaar worden gezocht naar herplaatsingsmogelijkheden elders binnen de rijksoverheid als plaatsing binnen de defensie-organisatie niet mogelijk blijkt. Ter vergroting van kansen op de arbeidsmarkt kunnen in dat kader studiefaciliteiten worden geboden.

Indien interdepartementale herplaatsingsinspanningen naar verwachting niet tot resultaat zullen leiden of minder zinvol worden geacht zal eveneens binnen de termijn van het herplaatsingsonderzoek getracht kunnen worden of d.m.v. een actieve vorm van bemiddeling een betrekking elders kan worden gevonden. Personeelsleden zijn binnen het raam van de afspraken in dit SBK gehouden hieraan hun medewerking te verlenen.

Indien een passende functie buiten de Defensieorganisatie wordt gevonden zullen zij die moeten aanvaarden, waarbij betrokkene uiteraard de mogelijkheid heeft tegen die beslissing in bezwaar te komen. Voor het zoeken naar functies buiten de defensie-organisatie kan gebruik gemaakt worden van een scala van mogelijkheden zoals actieve bemiddeling door speciaal daarvoor geëquipeerde organisatie-eenheden van Defensie; van de op de arbeidsmarkt opererende particuliere outplacementbureaus, maar ook kan een samenwerkingsverband met de arbeidsvoorzieningsorganisaties worden aangegaan. Over de inrichting van de organisatie voor actieve bemiddeling worden nog nadere afspraken gemaakt met het georganiseerd overleg.

Uitgangspunt is te komen tot een effectieve organisatie. Als het betrokken personeelslid na bemiddeling van Defensie definitief buiten de Defensie-organisatie is herplaatst - en dus wordt ontslagen - bestaat aanspraak op een uitkering na externe bemiddeling.

14. Indien externe bemiddeling slaagt, zal eerst tot ontslag worden overgegaan indien de proeftijd (die op grond van artikel 1639 N, derde lid BW maximaal 2 maanden is) in de nieuwe betrekking is verstreken. Voor de periode van de proeftijd zal buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging worden verleend, waarbij de in de nieuwe functie verworven inkomsten in mindering op de bezoldiging worden gebracht. De anticumulatiebepalingen van de wachtgeldregelingen waarborgen na ontslag voor de duur van de wachtgeldaanspraak in voorkomend geval het niveau van de laatstgenoten bezoldiging. Indien betrokkene binnen twee jaar na geslaagde externe bemiddeling werkeloos wordt omdat het bedrijf waar hij werkzaam is wordt beëindigd of hij aldaar overtollig wordt, is defensie onder omstandigheden bereid om nogmaals bemiddelingsinspanningen te verrichten.

15. Uitkering na externe bemiddeling. Om het meewerken aan plaatsing buiten de defensieorganisatie zoveel mogelijk te stimuleren ontvangt het betrokken personeelslid dat door bemiddeling van defensie definitief buiten de defensie-organisatie is herplaatst een uitkering, waarvan het bedrag gelijk is aan het salaris over één kalendermaand, waarbij de grondslag is de bezoldiging respectievelijk het salaris van betrokkene in de maand voorafgaand aan de maand waarin ontslag wordt verleend. Het bedrag wordt uitgekeerd ná het ontslag als bedoeld in artikel 116 BARD.

Bij een geslaagde externe bemiddeling kan worden afgezien van het hanteren van de opzegtermijn.

"Loonsuppletie"

16. De anti-cumulatiebepalingen in de wachtgeldregelingen garanderen de laatstgenoten bezoldiging voor de duur van de wachtgeldaanspraak. Dat wil zeggen, dat inkomsten uit arbeid of bedrijf welke betrokkene na het ontslag gaat genieten, pas gekort worden voor zover die inkomsten, vermeerderd met de wachtgelduitkering, de laatstgenoten bezoldiging overschrijden. Indien na ontslag werk wordt aanvaard waaraan een lager salaris is verbonden, wordt tot het niveau van de laatstgenoten bezoldiging aangevuld voor de duur van de wachtgeldaanspraak. Inkomsten uit arbeid of bedrijf die de betrokkene genoot vóórdat het ontslag werd aangezegd of aangevraagd worden niet gekort. Indien na het ontslag de inkomsten uit die bron hoger worden door een verhoogde activiteit gebeurt dat wel.

Inrichting externe bemiddeling ("platform flankerend beleid reductie")

17. De krijgsmachtdelen en de centrale organisatie hebben inmiddels ieder een stafeenheid die specifiek belast is met externe bemiddeling. Daar vindt veelal ook de coördinatie met de herplaatsing plaats. Om te komen tot afstemming tussen de ressorts, is er een platform, waarin wordt geparticipeerd door vertegenwoordigers van werkgever en werknemers. Het platform volgt de decentraal te ontwikkelen aktiviteiten en stimuleert de samenwerking, informatie-uitwisseling en gegevensverzameling, tussen de ressorts en bevordert de samenwerking met het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA) en de Regionale Besturen voor de Arbeidsvoorziening (RBA) en waar nodig of mogelijk andere instanties. Het platform bestaat uit de Directeur-Generaal Personeel, voorzitter, de Directeuren Personeel van de krijgsmachtdelen, het hoofd van de afdeling personeelszaken/CO (of hun vaste plaatsvervanger) en één vertegenwoordiger van elke centrale van overheidspersoneel (of hun vaste plaatsvervanger).

VI. Ontslag als gevolg van overtolligheid

Burgerpersoneel

18. Indien toch onverhoopt moet worden overgegaan tot ontslag wegens overtolligheid zal het voornemen daartoe worden voorgelegd aan een (in de regeling Herplaatsing en ontslag op te nemen) "toetsingscommissie overtolligheidsontslag". Deze commissie zal bestaan uit een vertegenwoordiger van DGP en een vertegenwoordiger van de Centrales van overheidspersoneel. De commissie zal - onafhankelijk van de vraag of er bezwaar gemaakt is - toetsen, of bij het herplaatsingsonderzoek de nodige zorgvuldigheid in acht is genomen. Daarbij kan de herplaatsingsinspanning nog gedurende een bepaalde periode voortgezet moeten worden. Bij ontslag wegens overtolligheid bestaat ingevolge artikel 125 BARD aanspraak op een wachtgelduitkering volgens de voorwaarden van het wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, waarvan het niveau voor de periode dat dit sociaal beleidskader geldt wordt gegarandeerd op ten minste het niveau van 1/1/1990.

Dat betekent dat een tijdens die periode ontslagen betrokkene geen nadeel zal ondervinden van een eventueel toekomstige nadelige wijziging van de wachtgeld-regeling.

Tevens bestaat indien wordt voldaan aan de referte-eis aanspraak op de proportionele ambtsjubileumgratificatie. Indien de ambtenaar 55 jaar is of ouder vindt verplicht overgang wachtgeld-vut plaats bij het bereiken van de voor hem geldende VUT-leeftijd.

Personeel dat op grond van art. 116 BARD ontslag wordt verleend, wordt niet gehouden aan een eventuele terugbetalingsverplichting i.v.m. een genoten dienstopleiding. De eventueel bestaande aanspraak op een bindingspremie blijft gehandhaafd en wordt na het ontslag (als eerder een voorschot werd verstrekt: voor het resterende deel) uitbetaald.

19. Voor ontslagen wegens overtolligheid zal in voorkomende gevallen de op basis van artikel 116, derde lid BARD geldende richtlijn voor een ontslagvolgorde worden gehanteerd. Deze volgorde heeft primair (althans als spiegelbeeld) betekenis als herplaatsingsvolgorde bij gelijke geschiktheid en zal bij reorganisaties van dienstonderdelen ook op die wijze worden gebruikt.

Er wordt tenslotte nog op gewezen, dat een wachtgelder die tijdens de wachtgeldperiode een andere baan vindt en daarvoor moet verhuizen, aanspraak kan maken op een verhuiskostenvergoeding volgens de normen van de desbetreffende verplaatsingskostenregeling.

Militair personeel

20. Indien toch onverhoopt moet worden overgegaan tot ontslag wegens overtolligheid geschiedt dit op basis van artikel 39, tweede lid onder d van het AMAR. Wanneer het voornemen bestaat een militair op basis van artikel 39, tweede lid onder d van het AMAR ontslag te verlenen zal dit voornemen worden voorgelegd aan een "toetsingscommissie overtolligheidsontslag". De commissie zal - onafhankelijk van de vraag of er bezwaar gemaakt is - toetsen, of bij het herplaatsingsonderzoek de nodige zorgvuldigheid in acht is genomen. Daarbij kan de herplaatsingsinspanning nog gedurende een bepaalde periode voortgezet moeten worden. De nadere vormgeving kan in het overleg met de betrokken bijzondere commissie worden geregeld.

Ontslag wegens overtolligheid leidt tot wachtgeldaanspraak volgens de condities van de militaire wachtgeldregeling 1961, waarvan het niveau voor de periode dat dit sociaal beleidskader geldt wordt gegarandeerd op ten minste het niveau van 1/1/1990. Dat betekent dat een tijdens die periode ontslagen betrokkene geen nadeel zal ondervinden van een eventuele toekomstige wijziging van de wachtgeldregeling. Tevens bestaat er bij voldoen aan de referte-eis aanspraak op een proportionele ambtsjubileumgratificatie. Indien tussen de datum van het ontslag en de datum van het voor de militair geldende leeftijdsontslag, als hij in werkelijke dienst zou zijn gebleven, een periode van ten hoogste vijf jaren ligt, eindigt het wachtgeld op de datum van het vorengenoemd leeftijdsontslag en volgt aanspraak op een UKW-uitkering, met de wachtgeldgrondslag als UKW-grondslag.

Indien betrokkene daarom verzoekt kan een voortzetting van het wachtgeld hiervoor in de plaats treden.

21. Personeel dat wegens overtolligheid wordt ontslagen wordt vanzelfsprekend niet aan een dienverplichting gehouden. Evenmin wordt terugbetaling van de kosten van de initiële opleiding c.q. een bijscholingsopleiding gevraagd. De aanspraak op een bindingspremie blijft gehandhaafd en wordt na het ontslag (als eerder een voorschot werd verstrekt: voor het resterende deel) uitbetaald.

22. De bepalingen van artikel 43 en artikel 39, tweede lid AMAR zijn toegesneden op individuele militairen en niet op een collectief. Zo kent artikel 43 in het eerste lid vanwege dit individuele karakter geen ontslagvolgorde. Een ontslagvolgorde is ook niet noodzakelijk, aangezien van iedere individuele militair, die na toepassing van de procedure bedoeld in artikel 43 AMAR niet plaatsbaar blijkt, individueel vaststaat, dat hij voor overtolligheidsontslag in aanmerking komt.

In het tweede lid van artikel 43 is de mogelijkheid opgenomen om bij opheffing van meerdere functies in verband met een reorganisatie ontslag wegens overtolligheid te doen plaatsvinden naar een vooraf vastgesteld en bekendgemaakt plan. Of hiervan gebruik gemaakt zal worden zal afhangen van De spec)fieke situatie bij de afzonderlijke krijgsmachtdelen. Indien dit het geval is, zal een dergelijk plan in overleg met de Bijzondere Commissie worden vastgesteld. In dat overleg zal ook een eventuele ontslagvolgorde voof een bepaalde reorganisatie kunnen worden vastgesteld.

Burgerpersoneel en militair personeel

23. Er wordt tenslotte nog op gewezen, dat een wachtgelder die tijdens de wachtgeldperiode een andere baan vindt en daarvoor moet verhuizen aanspraak kan maken op een verhuiskostenvergoeding volgens de normen van de desbetreffende verplaatsingskostenregeling.


Voetnoten:

1. Met de inwerkingtreding per 1 januari 1994 van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1994, 1) is artikel 153a AMAR komen te vervallen. Mede op grond van het gestelde in de Militaire ambtenarenwet 1931 is administratief beroep bij de Minister van Defensie mogelijk. Verwezen wordt naar het gestelde in de genoemde wetgeving.

2. De Wachtgeld-VUT maatregel wordt per 1 oktober 1995 niet meer toegepast (Bron: nota DAVB van 29 september 1995, nr. PAV6255/95018401).
Niettemin is er inmiddels voorzien in een tijdelijk financiële compensatie voor het wegvallen van die wachtgeld-VUT maatregel voor burgerambtenaren die in de periode 1 oktober 1995 tot en met 31 maart 1997 in verband met reorganisatie worden ontslagen. (Bron: nota DAVB van
15 december 1995, nr. PAV6255/95022484).

3. Zie ook de Reg. externe bemiddeling, opgenomen in bundel MP 31-106, reg.nr. 1150

Top of the Document