Zoals de tekst luidt na nota DAVB
PAV7053/93023846
Het sociaal beleidskader strekt ertoe om bij
de reductie-operaties gedwongen ontslagen zoveel mogelijk te voorkomen. Of als uiterste
consequentie personeel desondanks onvrijwillig ontslag moet worden verleend,
hangt af van de mogelijkheden om voor betrokkene een plaats in de organisatie
te vinden. Het instrumentarium in het SBK is voor het burger- en militair
personeel zoveel mogelijk gelijk, met inachtneming van de afwijkingen die
voortkomen uit de verschillende structuur van de rechtspositie.
Hieronder volgt een opsomming van de daartoe
te hanteren instrumenten met een beknopte uitwerking voor respectievelijk het
burger- en militair personeel. Alle maatregelen uit het sociaal beleidskader
zijn beschikbaar voor toepassing. Indien het bevoegd gezag slechts een selectie
uit de beschikbare instrumenten wil hanteren, zal daarover met de Bijzondere
Commissie overleg worden gevoerd.
Het sociaal beleidskader is van kracht voor
de duur van de reductie-operatie. Zodra dat nodig is zal - in overleg met de
Centrales van overheidspersoneel - worden bezien of een bijstelling van het
instrumentarium nodig is. Voor de eerste keer is een dergelijke tussentijdse
evaluatie voorzien voor het najaar van 1992.
In de toepassing van de diverse instrumenten
uit het SBK is er in zekere zin een logische lijn, namelijk:
met in elk van deze fasen de bijbehorende
instrumenten. Het is geen strikt formele volgorde. Zo ligt het in het SBK
besloten dat personeel zich
Bij de uitvoering van het
uitstroombevorderend beleid (zie onderdeel IV) wordt in de uitvoering wél een
volgorde aangehouden. Het komt er op neer, dat ontslag gevolgd door aanspraak
op wachtgeld, niet wordt verleend vóórdat de herplaatsingsmogelijkheden zowel
binnen als buiten Defensie volledig zijn onderzocht.
1. Voor militair personeel dat in verband met
het opheffen van functies beschikbaar komt, zal in de eerste plaats via het
reguliere proces van functietoewijzing op basis van het bepaalde in hoofdstuk 4
van het AMAR een andere functie worden gezocht. Voor het militair personeel,
waarvoor tijdens dit proces geen functie beschikbaar blijkt, komt een
herplaatsingsonderzoek (in engere zin) zoals bedoeld in artikel 43 AMAR aan de
orde. Voor het personeel (uiteraard voorzover sprake is van overtolligheid) dat
bij inwerkingtreden van het sociaal beleidskader reeds boven de sterkte is
geplaatst wordt eveneens een dergelijk herplaatsingsonderzoek gestart, als geen
functie beschikbaar is in het reguliere proces van functietoewijzing.
Voor burgerpersoneel dat door veranderingen
in de organisatie van de diensteenheid in beginsel overtollig wordt zal
eveneens op de eerste plaats worden bezien of plaatsing in de nieuwe
organisatie al dan niet na om-, her- of bijscholing mogelijk is. Eerst indien
en voorzover dit niet tot resultaat leidt komt het onderzoek naar herplaatsing
in de zin van art. 116 BARD aan de orde.
Personeel dat in het buitenland is geplaatst
wordt als in het buitenland geen passende functie
Een uitzondering geldt voor personeel dat zo
langdurig in het buitenland is geplaatst dat in feite de verwachting is
ontstaan dat de rest van de loopbaan aldaar zou worden doorgebracht. In overleg
met de Bijzondere commissies zal worden vastgesteld welke categorieën personeel
dit betreft. Terugplaatsing naar
Militair personeel dat buitengewoon verlof
vóór leeftijdsontslag geniet ("BV-LOM") en dat in het buitenland
wenst te blijven
Na ontslag nemen in alle gevallen de
defensiefaciliteiten een einde.
II. a. Algemeen
Bij de verkleining van de
Defensie-organisatie wordt een maximale inspanning geleverd om
Defensiepersoneel (burger zowel als militair) te herplaatsen; binnen de
Defensie-organisatie en, indien de mogelijkheden daartoe ontbreken ook buiten
Defensie, bij de rest van de overheid of het bedrijfsleven. Militairen en
burgerambtenaren die niet door het eigen krijgsmachtdeel/CO kunnen worden
herplaatst, worden aangemeld bij de Centrale Herplaatsingscommissie DGP
(CHC/DGP). Herplaatsingskandidaten die in het bestand van de CHC/DGP voorkomen
worden tevens 'gematcht' met de vacatures die elders binnen de rijksoverheid
ontstaan. Hiertoe neemt Defensie deel aan de gemeenschappelijke
interdepartementale vacaturebank, beheerd door RPD-advies. Alle departementen
zijn verplicht hun vacatures via deze vacaturebank -een on line geautomatiseerd
systeem waarop alle departementen een aansluiting hebben - bekend te stellen.
Dit gebeurt zodra er voor de vacature binnen het departement geen geschikte
herplaatsingskandidaten zijn, voorafgaand aan externe publikatie. Indien zich
in dit kader een vacature voordoet waarop een defensiekandidaat naar het
oordeel van de CHC/DGP
In aanvulling hierop geeft de minister van
Defensie de overige departementen een volledig beeld van zijn overtollig
personeel. Dit overzicht is in globale termen opgesteld (functiecategorieën,
opleidingsniveaus, leeftijden) en wordt, naarmate de reorganisatie en reductie
voortschrijden, periodiek bijgesteld. De departementen presenteren waar mogelijk
hun behoeften aan personeel in dezelfde globale termen. Met name bij de
ministeries waar sprake is van het creëren van nieuwe functies (in de zgn.
groeisectoren) kunnen op basis van deze overzichten overeenkomsten worden
gesloten voor de overgang van overtollig Defensie-personeel. Ook dan blijft
Defensie verantwoordelijk voor het daadwerkelijk voordragen van potentieel
geschikte kandidaten voor concrete vacatures.
Defensie draagt eventuele kosten voor om-,
her- en bijscholing van overtollig personeel dat alleen na een opleiding
voldoet aan de eisen van een vacature.
Defensie doet mee aan het project interim
functievervulling, zodat ook de mogelijkheid van tijdelijke detachering bij het
herplaatsingsbeleid wordt betrokken.
Ontslag wegens overtolligheid is slechts
mogelijk nadat conform de hier vastgelegde procedures vastgesteld is dat elders
bij de overheid of in het bedrijfsleven geen passende functie beschikbaar is.
Bij ontslag in het kader van de remplaçanten-regeling uit dit SBK vindt voor
degene die zijn functie ter beschikking stelt geen herplaatsingsonderzoek
plaats, voor zover het ontslag als laatste middel wordt gehanteerd om een
gedwongen ontslag van een ander te voorkomen.
Het weigeren van een passende functie leidt
tot ontslag, zonder aanspraak op wachtgeld, met dien verstande dat betrokkene
de mogelijkheid heeft om tegen de beslissing van het bevoegd gezag bezwaar te
maken indien deze een functie buiten de Defensie-organisatie als passend
kwalificeert. Op het bezwaar wordt beslist na advies van de desbetreffende
bezwarencommissie.
2. Op basis van artikel
116, tweede lid BARD kan ontslag ten
gevolge van overtolligheid van personeel of ten gevolge van opheffing van de
functie niet plaatsvinden dan nadat het na een zorgvuldig onderzoek onmogelijk
is gebleken de betrokken ambtenaar te plaatsen in een andere passende functie,
die hem gelet op zijn persoon en omstandigheden redelijkerwijs kan worden
opgedragen. Het begrip passende functie neemt een centrale plaats in bij de
uitvoering van het op herplaatsing gerichte beleid en wordt zo ruim als binnen
de rechtspositionele kaders mogelijk is uitgelegd. Bij de beoordeling van de
vraag of een functie passend is, speelt de afweging tussen herplaatsing
(voorkoming van ontslag) en de mogelijkheid van ontslag volgens art. 116 BARD
een belangrijke rol. Een functie is in beginsel passend wanneer de daaraan
verbonden werkzaamheden voor de capaciteiten en ervaring van betrokkene zijn
berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke
of sociale aard niet van betrokkene
Het weigeren van een passende functie leidt
direct tot ontslag, zonder aanspraak op wachtgeld.
Beperkingen die het onmogelijk maken
personeel snel te herplaatsen worden vermeden. Voor de procedures voor herplaatsing
blijft de Regeling Herplaatsing en Ontslag (MP 33-210, B101)
van toepassing (Deze regeling is geactualiseerd i.v.m. de reorganisaties van
het DGP). Niet in alle gevallen zal plaatsing in de regio mogelijk zijn. Een centrale
herplaatsingscommissie zal als centraal arbeidsbureau het tot aanstellen
bevoegd gezag adviseren omtrent herplaatsingsmogelijkheden binnen de totale
Defensie-organisatie.
Daarbij zal eerst herplaatsing wél binnen de
regio maar bij een ander krijgsmachtdeel in beschouwing worden genomen. De
termijn van het herplaatsingsonderzoek bedraagt inclusief het hanteren
van maatregelen als om-, her-, en bijscholing of externe bemiddeling in
beginsel maximaal twee jaar. De herplaatsingstermijn vangt aan op het moment
dat de functie van betrokkene is vervallen. Aan betrokkene wordt schriftelijk
de datum medegedeeld waarop zijn functie is of zal komen te vervallen. Vanaf
het moment dat dit aan betrokkene is medegedeeld kunnen reeds de activiteiten
in het kader van de herplaatsing aanvangen. Het tijdstip van mededeling dient
zo gekozen te worden dat dit voor betrokkene het gunstigste uitgangspunt voor
herplaatsing inhoudt; dit tijdstip
a. Schaalgarantie: Er wordt naar gestreefd
een ambtenaar niet beneden zijn niveau tewerk te stellen. Als herplaatsing in
een functie op hetzelfde niveau niet mogelijk is,
b.
De duur van een eventueel noodzakelijke
dagopleiding mag de termijn voor het herplaatsingsonderzoek van twee jaar in
principe niet overschrijden. Het spreekt voorts vanzelf dat met een redelijk
rendement van de omscholing rekening gehouden dient te worden. Betrokkene
c. Financiële voorzieningen bij herplaatsing:
Op grond van het Verplaatsingskostenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie
(VKB) heeft degene die in verband met een verplaatsing in opdracht is
verhuisd, aanspraak op een verhuiskostenvergoeding, bestaande uit
transportkosten, een tegemoetkoming voor eventuele dubbele woonlasten en een
tegemoetkoming voor "andere kosten". Om verplaatsingen in verband met
inkrimpingen te stimuleren zal de tegemoetkoming voor de "andere
kosten" voor degene die een eigen huishouding voert, worden gesteld op f
14.300,= (gedeeltelijk belastbaar). Indien belanghebbende geen eigen
huishouding voert, zal in deze situatie een tegemoetkoming van f 7.150,= worden
toegekend. Deze bedragen treden in de plaats van de in het VKB bij de
verhuiskosten geregelde aanspraak op tegemoetkoming in "andere kosten"
en zijn ontleend aan de functieverplaatsingstoelage. Voor de ambtenaar voor wie
na herplaatsing de afstand tussen de woning en het werk toeneemt zonder
dat hij verhuist, zal voor de kosten van het dagelijkse heen en weer reizen in
afwijking van de geldende regels een emolumententermijn gelden van 3 jaar voor
diegenen die jonger zijn dan 50 jaar op het moment van verplaatsing en 5 jaar
voor diegenen die op het moment van verplaatsing 50 jaar of ouder zijn. Voor
beide categorieën geldt voor de direct daaraanvolgende periode van 3 jaar een
afbouw van 25% in het eerste jaar, 50% in het tweede en 75% in het derde jaar,
van het verschil tussen de hiervoor bedoelde vergoeding en de
forenzentegemoetkoming. Daarna bereikt betrokkene het niveau van de voor hem geldende
forenzenvergoeding.
Voor personeel dat uit het buitenland
terugkeert
3. Gelet op het bepaalde in artikel 43,
eerste lid van het AMAR moet zorgvuldig worden onderzocht of binnen het eigen
krijgsmachtdeel, of, indien dat niet mogelijk blijkt, bij een ander
krijgsmachtdeel (in het kader van de zgn. "horizontale mobiliteit"),
voor de betrokken militair een mede in verband met zijn persoonlijkheid en
omstandigheden passende functie beschikbaar is. Het begrip passende functie zal
zo ruim als binnen de rechtspositionele kaders mogelijk is, worden uitgelegd.
De termijn van het herplaatsingsonderzoek
bedraagt inclusief het hanteren van maatregelen als om-, her-, en bijscholing
of externe bemiddeling in beginsel maximaal twee jaar. De termijn start op het
moment dat de betrokken militair schriftelijk is meegedeeld dat binnen het
normale functietoewijzingsproces geen functie voorhanden is; gelet op de
verwevenheid met de normale functieroulatie moet daarvoor een moment gekozen
worden dat voor betrokkene de meest gunstige uitgangspositie voor herplaatsing
inhoudt. Voor boven de sterkte geplaatst personeel (uiteraard voorzover het
betreft personeel dat in principe overtollig is; welk personeel het hier
betreft zal in de Bijzondere commissies worden besproken) wordt overeenkomstig
gehandeld.
Indien na een zorgvuldig onderzoek duidelijk
blijkt dat het - met toepassing van alle mogelijkheden - niet mogelijk is om
voor het betrokken personeelslid een oplossing te vinden,
Weigering van een passende functie leidt
aanstonds tot ontslag zonder aanspraak op wachtgeld.
Bij herplaatsing dient het volgende in acht
te worden genomen.
a. Behoud van rang: In verband met het
evenwicht tussen functie- en personeelsbestand geldt in beginsel dat aan de
nieuwe functie ten minste de rang verbonden is die de militair bekleedt. In dit
verband wordt uitgegaan van de rangen zoals die verbonden zijn aan functies in
een vastgestelde formatie. Er wordt naar gestreefd een militair niet op een
functie waaraan een lagere rang verbonden is te werk te stellen. Wanneer aan
een militair echter in een uitzonderlijk geval een functie wordt toegewezen
waaraan een lagere rang is verbonden dan die hij bekleedt, behoudt hij op basis
van artikel 30 AMAR zijn rang. Hij zal ook dan bij voorrang in aanmerking
worden gebracht voor een functie overeenkomstig zijn rang.
Toewijzing van een functie waaraan een lagere
rang is verbonden zal plaatsvinden indien op termijn, op basis van
planningsgegevens een functie waaraan tenminste de rang is verbonden die de
militair bekleedt voorzienbaar is en/of een functie op het lagere niveau
beschikbaar is.
Met toepassing van artikel 23, lid 2 AMAR zal
echter aan de duur van de vervulling van een functie met een lagere rang -
teneinde het bovengenoemde evenwicht niet te verstoren - een maximumtermijn
worden verbonden. Deze termijn wordt vastgesteld op in beginsel 3 jaar;
hierdoor wordt aangesloten bij de gebruikelijke termijn van functievervulling.
Gedurende deze periode worden in voorkomend
geval de herplaatsingsinspanningen voortgezet. Mochten die niet slagen dan zal
aan het einde van deze periode de militair voor overtolligheidsontslag in
aanmerking worden gebracht wanneer zijn functie benodigd is voor toewijzing aan
militairen die deze functie in het kader van het functieroulatieproces -
bijvoorbeeld ten behoeve van ervaringsopbouw - moeten vervullen en er voor hem
overigens geen functie (waaraan een lagere rang is verbonden) beschikbaar is.
b.
c. Financiële voorzieningen na verplaatsing:
Gelet op het feit dat geografische verplaatsingen en de daarmee eventueel
gepaard gaande verhuizingen een normaal aspect zijn van het militaire beroep,
zullen de normale financiële voorzieningen na verplaatsing gelden.
Het maakt immers voor het niveau van de
voorzieningen niet uit, of een verplaatsing plaatsvindt als gevolg van
reorganisaties of in het kader van het normale functieroulatieproces. De
voorzieningen in het nieuwe verplaatsingskostenbesluit (bijvoorbeeld de
emolumententermijn) en de ruimte die voor autoriteiten geboden wordt voor de
afweging van omstandigheden worden dan ook als toereikend beschouwd. Voor
uit het buitenland terugkerend personeel zullen geen beperkingen worden
gesteld t.a.v. de regio van vestiging. Voorts zal voor het uit het buitenland
terugkerend personeel voor de tegemoetkoming in de kosten van woon/werkverkeer
een emolumententermijn van vijf jaar gelden; óók als men zich niet zou vestigen
in het woongebied van de standplaats. Met gemeentes, provincies en
beleggingsmaatschappijen wordt gesproken over (totstandkoming van) de nodige
hoeveelheden woningen om te bewerkstelligen dat zoveel mogelijk bij omvangrijke
verplaatsingen in het kader van het herstructureringsproces voldoende woningen
in of nabij de plaats van tewerkstelling beschikbaar zijn.
Een concretisering hiervan is afhankelijk van
de inhoud en vormgeving van het herstructureringsproces. Daarover zal in
oktober 1991 voldoende duidelijkheid bestaan. Wat dat betreft zal dan ook in
oktober 1991 gerapporteerd worden. In de gesprekken met de gemeentes wordt ook
het punt van de sociale- en economische binding meegenomen.
Wanneer blijkt dat deze inspanningen zullen
d. Uitleg begrip "passende
functie". Bij de beoordeling of een functie passend is speelt de afweging
tussen herplaatsing op grond van art. 43 AMAR en het alternatief van
overtolligheidsontslag een rol. Beperkingen die het onmogelijk maken vrij snel
tot een passende functie te concluderen zijn een belemmering voor een
verantwoord sociaal beleid.
Wat in een concreet geval "passend"
is, is niet in algemene termen vooraf aan te geven. Bepalend zijn mede de
persoonlijkheid van betrokkene en de omstandigheden. In ieder geval kunnen
factoren als (verandering in) de plaats van tewerkstelling, de reisafstand
woning/werk, de positie en "status" van een functie enz. op zichzelf
geen zelfstandige redenen zijn om te concluderen dat een functie niet passend
is. Pas als blijkt dat de aanvaarding van de werkzaamheden om redenen van
lichamelijke, geestelijk of sociale aard van betrokkene in redelijkheid niet
e. Heroverweging bij bezwaar tegen een
passend geachte functie. Indien een besluit tot herplaatsing binnen
een krijgsmachtdeel op een lager niveau dan (door of namens) de minister wordt
genomen, is artikel 153a AMAR (1)
van toepassing. Indien het besluit door of namens de minister wordt genomen kan
betrokkene binnen 30 dagen om heroverweging verzoeken. In overleg met de
Bijzondere commissies is afgesproken dat voor bezwaren tegen herplaatsing een
bezwarencommissie wordt ingesteld die de minister hierbij adviseert. De termijn
voor beroep bij de ambtenarenrechter begint te lopen vanaf het moment dat de
beslissing op het verzoek om heroverweging aan betrokkene is medegedeeld.
Indien het besluit een herplaatsing van
militair personeel buiten het eigen krijgsmachtdeel of buiten de defensie-organisatie
betreft, beslist het bevoegd gezag naar aanleiding van het bezwaar niet, dan
nadat de bezwarencommissie heeft geadviseerd. De bezwarencommissie wordt
voorgezeten door een vertegenwoordiger van het directoraat-generaal personeel.
Een vertegenwoordiger namens de vier centrales van overheidspersoneel is in de
commissie opgenomen als lid.
4. In het kader van het verruimen van
herplaatsingsmogelijkheden kan een militair op vrijwillige basis worden aangewezen
om bij wijze van remplaçant te worden bestemd voor een andere groep van
functies dan waarvoor hij tot dan toe was bestemd, inclusief de daarbij
behorende om- en bijscholing. De militair kan hiervoor ook opteren; de
organisatie beslist echter of daarvan gebruik zal worden gemaakt.
5. Gedurende het herplaatsingsonderzoek is
het mogelijk om burger- of militair personeel in afwachting van definitieve
herplaatsing tijdelijk - met behoud van rechtspositie - te werk te stellen op
een functie die in principe bestemd is voor personeel van de andere
personeelscategorie, d.w.z. burgers op militaire en militairen op
burgerfuncties.
6. In het verlengde hiervan wordt voor
overtollig militair personeel een voorkeursregeling gehanteerd voor aanstelling
als burgerambtenaar bij een vacature waarvoor geen geschikte burgerambtenaar
(in dienst van Defensie) kon worden gevonden; hierbij is door de werking van de
anticumulatiebepalingen van de militaire wachtgeldregeling het niveau van de
laatstgenoten bezoldiging voor de duur van de wachtgeldaanspraak gewaarborgd.
Door de centrale herplaatsingscommissie wordt getoetst of er nog
burgerkandidaten zijn voor de vervulling van een functie, alvorens tot
aanstelling van een militair als burgerambtenaar op die functie wordt overgegaan.
Voor overtollig burgerpersoneel geldt overeenkomstig een voorkeursregeling bij
"horizontale instroom" als militair. Overbrenging naar de andere
personeelscategorie geschiedt echter alleen met instemming van betrokkene.
De voorkeursregelingen houden in, dat
geschikte herplaatsingskandidaten, zelfs al behoren zij tot de
"andere" categorie, voorrang genieten bij de vervulling van een
vacature boven niet met ontslag bedreigde kandidaten van de "eigen"
categorie en andere gegadigden.
7. Om de herplaatsingsruimte te vergroten en
aldus ontslagen als gevolg van overtolligheid zoveel als mogelijk te vermijden,
is het noodzakelijk om personeel dat binnen afzienbare tijd regulier de
organisatie zal verlaten onder bepaalde voorwaarden in de gelegenheid te
stellen hun vertrek op een eerder tijdstip te laten plaatsvinden. In dezelfde
lijn past het om de mogelijkheden om nà de reguliere ontslagdatum aan te
blijven te beëindigen. Daarom is het stimuleringsbeleid vrijwillig nadienen
voor militair personeel beëindigd. Om ruimte te maken binnen de
Defensie-organisatie staan het management de wachtgeld-UKW voor militair
personeel en de wachtgeld-VUT 1) voor burgerpersoneel ter
beschikking.
Reorganisatieontslag wordt in deze gevallen,
met toepassing van die maatregelen, zoveel mogelijk met instemming van de
betrokkene verleend, voor zover de organisatie geen bezwaar heeft tegen het
vertrek van de betrokkene.
8. Voor burgerambtenaren vanaf 55 jaar van
wie de functie wordt opgeheven en voor wie herplaatsing niet mogelijk is kan
een afvloeiingsregeling gelden. De mogelijkheid wordt geboden om zoveel
mogelijk "vrijwillig" (zoveel mogelijk met instemming) te worden
ontslagen met aanspraak op wachtgeld en met behoud van het VUT-vooruitzicht,
waarbij de wachtgeldgrondslag tevens de VUT-grondslag is. Hierbij geldt een
garantie dat zij van eventuele wijzigingen in wachtgeldregeling na 1/1/1990
geen nadeel zullen ondervinden. Voor wat betreft het moment waarop in de VUT
kan worden overgegaan geldt de wettelijke VUT-leeftijd (in 1991: 61 jaar dan
wel 40 dienstjaren) zoals die op het ontslagmoment wordt gehanteerd. Er wordt
gegarandeerd dat ambtenaren aan wie een 55+ wachtgeld-VUT ontslag is verleend
geen nadeel zullen ondervinden van een nà de ontslagdatum eventueel gewijzigde
of afgeschafte VUT-regeling. De sollicitatieverplichting komt met toepassing
van de wachtgeld-VUT maatregel te vervallen.
Personen die vanuit een FLO-functie met recht
op wachtgeld in verband met de reorganisaties de defensie-organisatie verlaten,
zijn niet uitgezonderd van de wachtgeld-VUT-maatregel.
9. Aan de militair die ten hoogste drie jaar
verwijderd is van de datum van het voor hem geldende leeftijdsontslag kan de
mogelijkheid worden geboden om zoveel mogelijk "vrijwillig" (d.w.z.
zoveel mogelijk met zijn instemming) ontslag te worden verleend met aanspraak
op wachtgeld volgens de condities van de Militaire wachtgeldregeling 1961 en op
het niveau van 1/1/1990. De wachtgeldregelingen voor militairen en burgers
stemmen qua voorzieningen niveau overeen. Op de datum van bovengenoemd
leeftijdsontslag eindigt het wachtgeld en volgt aanspraak op een uitkering
ingevolge de UKW, met dien verstande dat de wachtgeldgrondslag tevens de
UKW-grondslag zal vormen. De sollicitatieverplichting komt met toepassing van
de wachtgeld-UKW maatregel te vervallen.
Toepassing van deze instrumenten geschiedt in
die gevallen waar dat voor de organisatie, gelet op kwaliteitsoverwegingen
doelmatig is.
10. Ten behoeve van de verruiming van
herplaatsingsmogelijkheden kan, naast het in paragraaf III genoemde, voor
burgers en militairen een remplaçantenregeling worden gehanteerd, inhoudende
dat burgers of militairen onder de hierboven beschreven modaliteiten in de
gelegenheid worden gesteld om vrijwillig plaats te maken voor een collega, die
met ontslag wordt bedreigd. Toepassing van dit instrument kan alleen geschieden
waar dit voor de organisatie doelmatig is, en zal uit een oogpunt van
kostendoelmatigheid als laatste middel worden gehanteerd, indien er geen
alternatief beschikbaar is om een gedwongen ontslag te vermijden. De
organisatie zal in principe degenen benaderen die in aanmerking zouden kunnen
komen om als remplaçant te dienen. Uiteraard is instemming van betrokkene
vereist. Ook het kenbaar maken van de bereidheid eventueel als remplaçant te
dienen is mogelijk, maar de organisatie beslist of daarvan gebruik wordt
gemaakt. Indien dit binnen de organisatiestructuur mogelijk is, kan een burger
voor een militair als remplaçant dienst doen en vice-versa.
11. Voorts kan een aantal aanvullende
instrumenten worden gehanteerd ter bevordering van "vrijwillige"
uitstroom.
De in dit punt genoemde instrumenten zullen
alleen in bepaalde individuele gevallen kunnen worden toegepast. Zoals in punt
10 beschreven ligt het initiatief voornamelijk bij de organisatie. Er wordt
namelijk in elk afzonderlijk geval een afweging met betrekking tot
doelmatigheid en kosten gemaakt. Immers waar herplaatsing mogelijk is, is
ontslag niet aan de orde. Personeel dat een bindingspremie in het vooruitzicht
is gesteld zal niet gauw in de positie komen te verkeren dat sprake is van
overtolligheid of ontslagdreiging. In het algemeen zullen de hieronder genoemde
instrumenten dan ook niet op dit personeel toepasbaar zijn. Bij vertrek op
eigen initiatief vervalt de aanspraak op bindingspremie. Omgekeerd blijft de
aanspraak op de volledige bindingspremie bestaan, indien binnen de
bindingstermijn toch overtolligheidsontslag zou plaatsvinden.
a. Studiefaciliteiten: De met ontslag
bedreigde militair of burgerambtenaar kan op zijn verzoek in het genot worden
gesteld van faciliteiten gericht op het volgen van een beroepsgerichte cursus
of opleiding. In dit kader kan voor een studie of opleiding voor het genoemde
personeel het begrip "in het belang van de dienst" ruim worden
geïnterpreteerd mits de studie of opleiding duidelijk uitzicht geeft op een
betrekking buiten de Defensie-organisatie. De faciliteiten, die mede kunnen
betreffen het geheel of gedeeltelijk vrijstellen van werkzaamheden, worden
verleend binnen de voor het herplaatsingsonderzoek geldende termijn van ten
hoogste twee jaren. Ook hier geldt dat bij de beslissing overwegingen van
effectiviteit en doelmatigheid worden betrokken.
b. Sollicitatieverlof: Personeel van wie de
functie is vervallen wordt waar nodig buitengewoon verlof verleend voor
solliciteren. Het sollicitatieverlof wordt verleend met behoud van bezoldiging
en - voor militair personeel - op basis van artikel 86 aanhef en onder b van
het AMAR.
c. Stimuleren van zelfstandig ondernemerschap
door middel van startsubsidies en andere voorzieningen: personeelsleden die een
eigen bedrijf willen starten of die zich in een maatschap willen inkopen,
kunnen in de gelegenheid gesteld worden vrijwillig ontslag te nemen. Niet
alleen indien zij zelf met overtolligheid bedreigd worden, maar ook als zij,
naar het oordeel van het bevoegd gezag, door 'vrijwillig' ontslag te
accepteren, een functie vrijmaken voor iemand die overtollig dreigt te worden en
het vertrek van de betrokkene niet strijdig is met het dienstbelang (zie de
voorwaarden bij de remplaçantenregeling onder punt 10). In dat geval zal
het management de hiervoor bedoelde doelmatigheidsafweging maken.
Voor een goed begrip wordt er op gewezen dat
toepassing van onderstaande maatregelen in een concrete situatie geschiedt als
'maatwerk', dat wil zeggen in overleg tussen het bevoegde gezag en de
betrokkene. De opsomming is hier slechts bedoeld om de gedachten te bepalen.
Concrete afspraken worden per individu gemaakt, waarbij rekening wordt gehouden
met het arbeidsverleden, de persoonlijke wensen en de omstandigheden. Tevens
kan worden bezien in hoeverre defensie nog zou kunnen bijdragen aan de verdere
begeleiding van de betrokkene gedurende de eerste jaren, door bijvoorbeeld de
kosten van noodzakelijke individuele ondernemersbegeleiding geheel of voor een
deel te betalen:
Daarnaast bestaat de mogelijkheid de
startsubsidie pas na enkele jaren uit te betalen, bijvoorbeeld indien eerst een
stage-periode afgerond moet worden.
Randvoorwaarde voor de toepassing van
startsubsidies en/of uitkeringen is, dat de individueel te maken afspraken over
het betalen van een uitkering en/of een startsubsidie inpasbaar moeten zijn in
het (financiële) speelveld van 30% van de gekapitaliseerde wachtgeldaanspraak
van de betrokkene en de wachtgeldregelingen overigens*. Daardoor wordt tevens recht gedaan aan de relatie
van de hoogte van de te verstrekken subsidies en het arbeidsverleden van de
betrokkene. Indien in een concrete situatie, op basis van een voorliggend
ondernemings- of financieringsplan zou blijken dat de hoogte van het
afkoopbedrag ontoereikend is om de plannen te verwezenlijken, zal het tot
ontslag bevoegde gezag in overleg met het directoraat-generaal personeel van
het ministerie bezien of er mogelijkheden zijn desondanks een oplossing voor de
situatie te vinden.
Dit aanbod kan ook worden gedaan aan
personeelsleden die in het kader van het SBK wachtgeld ontvangen en later
alsnog besluiten zich als zelfstandig ondernemer te vestigen. Kosten van om-,
her- of bijscholing kunnen ten laste van het opleidingsbudget komen -en worden
dus niet betaald uit de (individueel bepaalde) ruimte van de
wachtgeldaanspraak.
a. binnen één jaar: 90%;
b. na één jaar maar binnen twee jaren: 80%;
c. na twee jaren maar binnen drie jaren: 60%;
d. na drie jaren maar binnen vier jaren: 40%;
e. na vier jaren maar binnen vijf jaren: 20%.
Indien in bijzondere gevallen door de
terugbetalingsverplichting de belanghebbende in ernstige liquiditeitsproblemen
geraakt dan wel zich bij de toepassing onbillijkheden van overwegende aard
mochten voordoen, kan een andere terugbetalingsregeling worden getroffen.
12. Externe bemiddeling in een vroeg stadium.
Voorop staat het zoveel mogelijk behouden van personeel voor de
defensie-organisatie, waar dat in redelijkheid mogelijk is. Het
herplaatsingsonderzoek is echter niet beperkt tot functies binnen de
organisatie. Indien reeds in een vroeg stadium blijkt dat de kansen op interne
herplaatsing niet groot zijn, is het zinvol reeds in dat stadium de
mogelijkheden van plaatsing buiten de defensie-organisatie (binnen of buiten de
overheidssector) te onderzoeken. Dat betekent dat externe bemiddeling niet pas
aan het eind van de herplaatsingstermijn actueel hoeft te worden. Van
volg-tijdelijkheid in die zin is geen sprake, hoewel uiteraard het
herplaatsingsonderzoek formeel start met het bezien van interne herplaatsingsmogelijkheden.
Waar binnen een duidelijk afgebakende groep personeel een collectieve
overtolligheid is vastgesteld, kan per krijgsmachtdeel bezien worden, of
personeel op vrijwillige basis voor externe bemiddeling in aanmerking kan
worden gebracht.
13. Via bemiddeling van de RPD kan binnen de
voor het herplaatsingsonderzoek geldende termijn van twee jaar worden gezocht
naar herplaatsingsmogelijkheden elders binnen de rijksoverheid als plaatsing
binnen de defensie-organisatie niet mogelijk blijkt. Ter vergroting van kansen
op de arbeidsmarkt kunnen in dat kader studiefaciliteiten worden geboden.
Indien interdepartementale
herplaatsingsinspanningen naar verwachting niet tot resultaat zullen leiden of
minder zinvol worden geacht zal eveneens binnen de termijn van het
herplaatsingsonderzoek getracht kunnen worden of d.m.v. een actieve vorm van
bemiddeling een betrekking elders kan worden gevonden. Personeelsleden zijn
binnen het raam van de afspraken in dit SBK gehouden hieraan hun medewerking te
verlenen.
Indien een passende functie buiten de
Defensieorganisatie wordt gevonden zullen zij die moeten aanvaarden, waarbij
betrokkene uiteraard de mogelijkheid heeft tegen die beslissing in bezwaar te
komen. Voor het zoeken naar functies buiten de defensie-organisatie kan gebruik
gemaakt worden van een scala van mogelijkheden zoals actieve bemiddeling door
speciaal daarvoor geëquipeerde organisatie-eenheden van Defensie; van de op de
arbeidsmarkt opererende particuliere outplacementbureaus, maar ook kan een
samenwerkingsverband met de arbeidsvoorzieningsorganisaties worden aangegaan.
Over de inrichting van de organisatie voor actieve bemiddeling worden nog
nadere afspraken gemaakt met het georganiseerd overleg.
Uitgangspunt is te komen tot een effectieve
organisatie. Als het betrokken personeelslid na bemiddeling van Defensie
definitief buiten de Defensie-organisatie is herplaatst - en dus wordt
ontslagen - bestaat aanspraak op een uitkering na externe bemiddeling.
14. Indien externe bemiddeling slaagt, zal
eerst tot ontslag worden overgegaan indien de proeftijd (die op grond van
artikel 1639 N, derde lid BW maximaal 2 maanden is) in de nieuwe betrekking is
verstreken. Voor de periode van de proeftijd zal buitengewoon verlof met behoud
van bezoldiging worden verleend, waarbij de in de nieuwe functie verworven
inkomsten in mindering op de bezoldiging worden gebracht. De
anticumulatiebepalingen van de wachtgeldregelingen waarborgen na ontslag voor
de duur van de wachtgeldaanspraak in voorkomend geval het niveau van de
laatstgenoten bezoldiging. Indien betrokkene binnen twee jaar na geslaagde
externe bemiddeling werkeloos wordt omdat het bedrijf waar hij werkzaam is
wordt beëindigd of hij aldaar overtollig wordt, is defensie onder
omstandigheden bereid om nogmaals bemiddelingsinspanningen te verrichten.
15. Uitkering na externe bemiddeling. Om het
meewerken aan plaatsing buiten de defensieorganisatie zoveel mogelijk te
stimuleren ontvangt het betrokken personeelslid dat door bemiddeling van
defensie definitief buiten de defensie-organisatie is herplaatst een uitkering,
waarvan het bedrag gelijk is aan het salaris over één kalendermaand, waarbij de
grondslag is de bezoldiging respectievelijk het salaris van betrokkene in de
maand voorafgaand aan de maand waarin ontslag wordt verleend. Het bedrag wordt
uitgekeerd ná het ontslag als bedoeld in artikel 116 BARD.
Bij een geslaagde externe bemiddeling kan
worden afgezien van het hanteren van de opzegtermijn.
16. De anti-cumulatiebepalingen in de
wachtgeldregelingen garanderen de laatstgenoten bezoldiging voor de duur van de
wachtgeldaanspraak. Dat wil zeggen, dat inkomsten uit arbeid of bedrijf welke
betrokkene na het ontslag gaat genieten, pas gekort worden voor zover die
inkomsten, vermeerderd met de wachtgelduitkering, de laatstgenoten bezoldiging
overschrijden. Indien na ontslag werk wordt aanvaard waaraan een lager salaris
is verbonden, wordt tot het niveau van de laatstgenoten bezoldiging aangevuld
voor de duur van de wachtgeldaanspraak. Inkomsten uit arbeid of bedrijf die de
betrokkene genoot vóórdat het ontslag werd aangezegd of aangevraagd worden niet
gekort. Indien na het ontslag de inkomsten uit die bron hoger worden door een
verhoogde activiteit gebeurt dat wel.
17. De krijgsmachtdelen en de centrale
organisatie hebben inmiddels ieder een stafeenheid die specifiek belast is met
externe bemiddeling. Daar vindt veelal ook de coördinatie met de herplaatsing
plaats. Om te komen tot afstemming tussen de ressorts, is er een platform,
waarin wordt geparticipeerd door vertegenwoordigers van werkgever en
werknemers. Het platform volgt de decentraal te ontwikkelen aktiviteiten en
stimuleert de samenwerking, informatie-uitwisseling en gegevensverzameling, tussen
de ressorts en bevordert de samenwerking met het Centraal Bestuur voor de
Arbeidsvoorziening (CBA) en de Regionale Besturen voor de Arbeidsvoorziening
(RBA) en waar nodig of mogelijk andere instanties. Het platform bestaat uit de
Directeur-Generaal Personeel, voorzitter, de Directeuren Personeel van de
krijgsmachtdelen, het hoofd van de afdeling personeelszaken/CO (of hun vaste
plaatsvervanger) en één vertegenwoordiger van elke centrale van
overheidspersoneel (of hun vaste plaatsvervanger).
Burgerpersoneel
18. Indien toch onverhoopt moet worden
overgegaan tot ontslag wegens overtolligheid zal het voornemen daartoe worden
voorgelegd aan een (in de regeling Herplaatsing en ontslag op te nemen) "toetsingscommissie
overtolligheidsontslag". Deze commissie zal bestaan uit een
vertegenwoordiger van DGP en een vertegenwoordiger van de Centrales van
overheidspersoneel. De commissie zal - onafhankelijk van de vraag of er bezwaar
gemaakt is - toetsen, of bij het herplaatsingsonderzoek de nodige
zorgvuldigheid in acht is genomen. Daarbij kan de herplaatsingsinspanning nog
gedurende een bepaalde periode voortgezet moeten worden. Bij ontslag wegens
overtolligheid bestaat ingevolge artikel 125 BARD aanspraak op een
wachtgelduitkering volgens de voorwaarden van het wachtgeldbesluit burgerlijke
ambtenaren defensie, waarvan het niveau voor de periode dat dit sociaal
beleidskader geldt wordt gegarandeerd op ten minste het niveau van 1/1/1990.
Dat betekent dat een tijdens die periode
ontslagen betrokkene geen nadeel zal ondervinden van een eventueel toekomstige
nadelige wijziging van de wachtgeld-regeling.
Tevens bestaat indien wordt voldaan aan de
referte-eis aanspraak op de proportionele ambtsjubileumgratificatie. Indien de
ambtenaar 55 jaar is of ouder vindt verplicht overgang wachtgeld-vut plaats bij
het bereiken van de voor hem geldende VUT-leeftijd.
Personeel dat op grond van art. 116 BARD
ontslag wordt verleend, wordt niet gehouden aan een eventuele terugbetalingsverplichting
i.v.m. een genoten dienstopleiding. De eventueel bestaande aanspraak op een
bindingspremie blijft gehandhaafd en wordt na het ontslag (als eerder een
voorschot werd verstrekt: voor het resterende deel) uitbetaald.
19. Voor ontslagen wegens overtolligheid zal
in voorkomende gevallen de op basis van artikel 116, derde lid BARD geldende
richtlijn voor een ontslagvolgorde worden gehanteerd. Deze volgorde heeft
primair (althans als spiegelbeeld) betekenis als herplaatsingsvolgorde bij
gelijke geschiktheid en zal bij reorganisaties van dienstonderdelen ook op die
wijze worden gebruikt.
Er wordt tenslotte nog op gewezen, dat een
wachtgelder die tijdens de wachtgeldperiode een andere baan vindt en daarvoor
moet verhuizen, aanspraak kan maken op een verhuiskostenvergoeding volgens de
normen van de desbetreffende verplaatsingskostenregeling.
20. Indien toch onverhoopt moet worden
overgegaan tot ontslag wegens overtolligheid geschiedt dit op basis van artikel
39, tweede lid onder d van het AMAR. Wanneer het voornemen bestaat een militair
op basis van artikel 39, tweede lid onder d van het AMAR ontslag te verlenen
zal dit voornemen worden voorgelegd aan een "toetsingscommissie
overtolligheidsontslag". De commissie zal - onafhankelijk van de vraag of
er bezwaar gemaakt is - toetsen, of bij het herplaatsingsonderzoek de nodige
zorgvuldigheid in acht is genomen. Daarbij kan de herplaatsingsinspanning nog
gedurende een bepaalde periode voortgezet moeten worden. De nadere vormgeving
kan in het overleg met de betrokken bijzondere commissie worden geregeld.
Ontslag wegens overtolligheid leidt tot
wachtgeldaanspraak volgens de condities van de militaire wachtgeldregeling
1961, waarvan het niveau voor de periode dat dit sociaal beleidskader geldt wordt
gegarandeerd op ten minste het niveau van 1/1/1990. Dat betekent dat een
tijdens die periode ontslagen betrokkene geen nadeel zal ondervinden van een
eventuele toekomstige wijziging van de wachtgeldregeling. Tevens bestaat er bij
voldoen aan de referte-eis aanspraak op een proportionele
ambtsjubileumgratificatie. Indien tussen de datum van het ontslag en de datum
van het voor de militair geldende leeftijdsontslag, als hij in werkelijke
dienst zou zijn gebleven, een periode van ten hoogste vijf jaren ligt, eindigt
het wachtgeld op de datum van het vorengenoemd leeftijdsontslag en volgt
aanspraak op een UKW-uitkering, met de wachtgeldgrondslag als UKW-grondslag.
Indien betrokkene daarom verzoekt kan een
voortzetting van het wachtgeld hiervoor in de plaats treden.
21. Personeel dat wegens overtolligheid wordt
ontslagen wordt vanzelfsprekend niet aan een dienverplichting gehouden. Evenmin
wordt terugbetaling van de kosten van de initiële opleiding c.q. een
bijscholingsopleiding gevraagd. De aanspraak op een bindingspremie blijft
gehandhaafd en wordt na het ontslag (als eerder een voorschot werd verstrekt:
voor het resterende deel) uitbetaald.
22. De bepalingen van artikel 43 en artikel
39, tweede lid AMAR zijn toegesneden op individuele militairen en niet op een
collectief. Zo kent artikel 43 in het eerste lid vanwege dit individuele
karakter geen ontslagvolgorde. Een ontslagvolgorde is ook niet noodzakelijk,
aangezien van iedere individuele militair, die na toepassing van de procedure
bedoeld in artikel 43 AMAR niet plaatsbaar blijkt, individueel vaststaat, dat
hij voor overtolligheidsontslag in aanmerking komt.
In het tweede lid van artikel 43 is de
mogelijkheid opgenomen om bij opheffing van meerdere functies in verband met
een reorganisatie ontslag wegens overtolligheid te doen plaatsvinden naar een
vooraf vastgesteld en bekendgemaakt plan. Of hiervan gebruik gemaakt zal worden
zal afhangen van De spec)fieke situatie bij de afzonderlijke krijgsmachtdelen.
Indien dit het geval is, zal een dergelijk plan in overleg met de Bijzondere
Commissie worden vastgesteld. In dat overleg zal ook een eventuele
ontslagvolgorde voof een bepaalde reorganisatie kunnen worden vastgesteld.
23. Er wordt tenslotte nog op gewezen, dat
een wachtgelder die tijdens de wachtgeldperiode een andere baan vindt en
daarvoor moet verhuizen aanspraak kan maken op een verhuiskostenvergoeding
volgens de normen van de desbetreffende verplaatsingskostenregeling.
Voetnoten:
1. Met de inwerkingtreding per 1 januari 1994
van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1994, 1) is artikel 153a AMAR komen te
vervallen. Mede op grond van het gestelde in de Militaire ambtenarenwet 1931 is
administratief beroep bij de Minister van Defensie mogelijk. Verwezen wordt
naar het gestelde in de genoemde wetgeving.
2. De Wachtgeld-VUT maatregel wordt per 1
oktober 1995 niet meer toegepast (Bron: nota DAVB van
Niettemin is er inmiddels voorzien in een tijdelijk financiële compensatie voor
het wegvallen van die wachtgeld-VUT maatregel voor burgerambtenaren die in de
periode 1 oktober 1995 tot en met 31 maart 1997 in verband met reorganisatie
worden ontslagen. (Bron: nota DAVB van
3. Zie ook de Reg. externe bemiddeling,
opgenomen in bundel MP 31-106, reg.nr. 1150