| Overzicht
Achtergronden | <
Vorig artikel | Volgend artikel > |
De procedure:
een mogelijke marsroute voor een vrijwillige levensbeëindiging
Hier wordt
een poging gedaan schematisch de weg weer te geven die een meerderjarig,
wilsbekwaam persoon zou kunnen bewandelen, indien hij/zij een perspectiefloos
leven, na rijp beraad, zou wensen te beëindigen. In dit summiere
schema wordt ervan uitgegaan dat het Steunpunt op de één
of andere manier in de wet is verankerd zodat een zorgvuldige, legale
verstrekking van middelen mogelijk zal zijn. Ook wordt aangenomen
dat de aanvrager ten tijde van het verzoek om vrijwillige levensbeëindiging
nog steeds wilsbekwaam is. Evenals de voorstellen van bijlage 5 (met
betrekking tot gewenste eigenschappen van een Steunpunt), berusten
de hier voorgestelde aandachtspunten voor de procedure op meningen
van bestuur en adviseurs van de Stichting Vrijwillig Leven. Het zijn
dus richtlijnen die, aan de hand van toekomstige ervaringen, aangepast
en/of gewijzigd kunnen worden.
1. de aanvrager
met een duurzaam,weloverwogen plan om zijn perspectiefloze leven te
beëindigen, bespreekt, zo hij dat wil, het voornemen met zijn
naasten en met een vertrouwde (huis)arts. Er wordt een geldige wilsverklaring
opgesteld die op een toegankelijke manier wordt geregistreerd. Overigens
kan een aanvrager zich ook rechtstreeks tot een Steunpunt wenden,
dus zonder de (huis)arts in vertrouwen te nemen.
2. indien levensbeëindiging op een later tijdstip daadwerkelijk
wordt gewenst, wendt de aanvrager of zijn gevolmachtigde zich tot
het Steunpunt waar het intake-gesprek plaats vindt; in eerste instantie
met één van de niet-medische medewerkers. Hierna volgt
een gesprek met de arts van het Steunpunt die ook de ultieme mogelijkheden
voor levenshulp onderzoekt en, indien geïndiceerd, naar andere
hulpverleners verwijst. Er is dus ontmoediging van het besluit om
het leven te beëindigen maar geen toetsing van de motivatie waarop
het besluit berust. In het kader van de zorgvuldigheidseisen (voor
details zie bijlage 5) is er contact tussen de arts van het Steunpunt
en de (huis)arts, onder andere over een mogelijke ernstige psychiatrische
voorgeschiedenis. Tenslotte is er overleg over de logistiek van een
eventuele uitvoering van de levensbeëindiging en over mogelijk
noodzakelijke en gewenste begeleiding van de naasten (nazorg).
3. de uitvoering van de levensbeëindiging kan pas plaats vinden
nadat het Steunpunt de weloverwogenheid van het verzoek heeft vastgesteld.
De staf van het Steunpunt kan zorgen voor een legale verstrekking
van de middelen en regelt, in overleg met apotheker, (huis)arts en
eventueel naaste familie, de logistiek (procedure) van de uitvoering.
Stervensbegeleiding, indien gewenst, gebeurt bij voorkeur door de
eigen (huis)arts, familieleden en/of geestelijke hulpverlener, maar
kan desgewenst ook door het Steunpunt worden geregeld. Tijdens de
uitvoering van de levensbeëindiging dient, in verband met mogelijke
complicaties, een arts aanwezig of op korte termijn bereikbaar te
zijn.
4. Administratieve handelingen. Door het Steunpunt wordt een verslag
gemaakt van alle relevante activiteiten die vóór, tijdens
en kort na de levensbeëindiging plaats vinden. De gemeentelijk
lijkschouwer wordt ingelicht en kan, aan de hand van de door het Steunpunt
verstrekte gegevens, de wettig vereiste formaliteiten voor begrafenis
of crematie regelen. Indien gewenst, kan het Steunpunt hulpverlening
aan nabestaanden regelen.